Ideën, zesde bundel
1096.
Ik zal wel genoodzaakt wezen soms terug te komen op enige byzonderheden in de werking van zekere boeken op Wouters gemoed. Evenals dokter Holsma vroeg wat de familie gewoon was te eten, toen-i geraadpleegd werd over de menigvuldige kwalen van Petró, heeft de lezer enig recht op de kennis van wat er alzo aan Wouter werd ingegeven in die leesbibliotheek op den Zeedyk. En ik zou 'n slordige geschiedschryver zyn als ik daarvan geen melding maakte.
Daar waren drie, vier, planken, die met 'r allen één schryver torsten...
O!
Vooralsnog voel ik me onbekwaam den indruk te schetsen van die... vier planken! Ik zou daartoe meer kans zien wanneer ik alleen bejaarde mensen onder m'n gehoor had, personen by wie 't meminisse me kon te hulp komen...
Ach!
Maar om nu, nu, in 1873...
na 't wonderjaar '48...
na en gedurende de toepassing van stoom en electriciteit...
na 't uitvinden van debating-clubs en kieskollegiën...
na de verheffing der Industrie tot 'n generale agentuur ter bevordering der sofisticatie van levensmiddelen...
na 't oprichten van hogere-burgerscholen en de schrikbarende vermenigvuldiging van knappe kinderen...
na 't meedogenloos uitroeien van het naieve...
na, na... na alles dus wat het tegenwoordig geslacht zo oneindig hoog verheft boven 't voorlaatste...
Ik wil maar zeggen dat ik niet den moed heb, den naam te noemen van 'n schryver die zestig jaar geleden zoveel planken buigen, en zoveel harten kloppen deed, tot brekens en berstens toe. Toch hoop ik 't eenmaal te doen, en wel zodra ik mezelf betrap op 'n vleugje van excentriciteit.
Maar vooraf heb ik behoefte aan 't opfrissen van m'n herinnering. Al beleefde ik den bloeityd der hier bedoelde soort van litteratuur niet, toch ligt de kennismaking te lang achter my, om zonder opzettelyke studie den toenmaligen smaak te kunnen toetsen aan m'n tegenwoordig oordeel. Ik moet eerst 'n gedeelte van die werken - godbewaarme voor de hele vier planken! - met aandacht weder lezen. De my opgelegde taak heeft iets van 'n geestbezwering, en de veelschryvende vriend van m'n jeugd zal wel genoodzaakt wezen te zyner tyd de rol te spelen van revenant.
Dit weet ik, en 't verwonderde my dus in 't minst niet by onderscheiden gelegenheden te bemerken dat z'n naam uit het geheugen gewist is van de kleinkinderen zyner vereerders niet alleen, maar zelfs van bekwame boekhandelaars en bibliofielen! Ach - en: O! - sic transit!
Die naam was toch eenmaal 't pas-, wacht- en heiligwoord, waaraan legioenen eenzame kluizenaars in afgelegen dalen en ongenaakbare wildernissen, elkaar herkenden! Er bestond 'n tyd, dat het portret van dien man in armband of halssieraad, het uitsluitend bevoorrecht embleem was, het shibboleth van modieuze gevoeligheid en sentimentelen goeden toon. Verloofden zwoeren dure eden dat 's mans helden en heldinnen - nu ja, één of twee uit den groep - peet wezen zouden van de eerste - en volgende - vruchten hunner ‘bekroonde’ liefde, en menig trouwverbond werd gesloten onder aanroeping van de... aandoeningen - ‘beginselen’ mag ik niet zeggen - die hy had opgewekt in de harten!
Om me voor te bereiden tot de nauwkeurigheid die ik hoop in acht te nemen by de behandeling van dien schryver, moet ik reeds nu de opmerking maken dat dit: ‘opwekken van aandoeningen’ slechts in zeer betrekkelyken zin juist gezegd is. Op de individuën die zich overgaven aan de betovering van z'n stem, moge deze uitdrukking nagenoeg toepasselyk zyn, over 't ge-heel echter was de door my bedoelde voorganger van één dag, slechts de uitdrukking van z'n tyd, een der trompetten waarop de logica der feiten 't mondstuk zet.
Voorlopig echter wil ik dit voorbyzien. Hy oefende groten invloed uit, en is in zekeren zin één der hoofdbewerkers van 't hedendaags materialismus, geenszins in theologischen zin - j'en suis! - maar in zedelyke en artistieke betekenis. Ik bedoel het materialismus der geldmakery, en van de jacht op plomp genot.
De lezer zal aan 'n drukfout denken, of - met 'n krant die me dezer dagen onder de ogen kwam - menen dat ‘de oorlog met Atjeh me in 't hoofd geslagen is’ wanneer-i, na deze bewering, te weten komt dat de O!'s en Ach!'s waarmee ik zo-even 'n paar zinsneden verfraaide, aan dien schryver ontleend zyn. O- en Ach-auteurs en... materialismus?
Ja. O! Ach! en materialismus!
Om nu den lezer nog verder van den weg te helpen...
Reclame! Onder al de dertienhonderd millioen aardbewoners is niemand dan ik in staat hem er weer behoorlyk op te brengen. En alzo:
...om 't verband tussen die eenzame kluizenaars, halssieraden, peetschappen en trouwbeloften met materialismus, nog ontastbaarder te maken...
O!
...en den lezer te dwingen op myn bon plaisir te wachten voor-i den sleutel vindt, waarmee deze mysterie kan ontraadseld worden...
Ach!
...daarom hier 'n citaat uit onzen schryver. Men bedenke dat ik z'n boeken niet by de hand heb, en uit het geheugen aanhaal.
‘En zuchtte zy: Ergoteles,
Dan lispte hy: Theone!’
Zie-zo, m'n ‘knoop’ is gereed! De lezer is nu wel genoodzaakt m'n schryfheld onder verzenmakers te zoeken: éérste dwaling. Hy moet hem voor 'n graecus houden: Ergoteles... ἔργον! Theone... θεός! Dit is duidelyk, nietwaar? Zeer duidelyk, en de tweede dwaling. Hy was 'n schoolmeester, en plaatste 't woord: Ergoteles in de maat, om z'n leerlingen te waarschuwen tegen 'n lapsisch: èrregotélis. Ook dit lydt geen tegenspraak, en vormt alzo de derde dwaling die ik in 't leven roepen wilde.
Quaeritur nu: welke graeciserende verzenmakende schoolmeester heeft met behulp van: O! en: Ach! meegewerkt aan 't veroorzaken van het thans heersend materialismus op 't gebied van Smaak, Kunst en Zeden?
O? Ja! Ach? Ja! En men durft spreken van Goethe's Werther! Van 't onnozel liefdeheldje, dat de schuld dragen zou van zoveel moorden? Gekheid! Noch Goethe, noch een van z'n scheppingen waren ooit zo populair als de man van m'n raadseltje en die vyf planken - misschien waren 't er zeven of acht! - en wat al die zelfmoorden aangaat, lezer, ik geloof er niet aan. Mocht ik hierin ongelyk hebben, dan nog beweer ik dat één held van myn gevoelsman, des-verkiezende zou in staat geweest zyn meer kerkhoven te bevolken dan tien Werthers... met de mistekende Mignon er by. Maar dit deden die helden niet, waarlyk niet! Zonder deze pryzenswaardige onthouding toe te schryven aan discretie alleen... geloof me, lezer, dat sterven aan ongelukkige liefden is 'n boosaardig uitstrooisel van ‘bekroonde’ echtparen die zich vervelen, en die niet verdragen kunnen dat anderen 't romantisch geluk hebben zo belangwekkend ongelukkig te zyn.