Ideën, vijfde bundel
1053f.
Ik sprak enige bladzyden geleden van wysgerig-artistieke waarheid. Het blyft de vraag of ik me daar goed uitdrukte. Dit is zo gemakkelyk niet. Vooral daar ik hier 'n onderwerp behandel, dat zelden in oprechtheid ter tafel gebracht is, en omdat ik stellingen verdedig, welker triumf door 't gros der boekenschryvers niet gewenst wordt.
Aan de uitdrukking: wysgerig-artistiek wil ik dus niet gehouden zyn. Ik geef ze om beter. Eigenlyk bedoel ik eenvoudig: dichterlyke waarheid. Maar dit zou aanleiding gegeven hebben tot misverstand, omdat men zo is gewoon geraakt aan 't vereenzelvigen van dichters en leugenaars, dat het veel moeite kosten zou de menigte aan 't verstand te brengen hoe juist het dichterschap iemand belet 'n leugenaar te zyn.
Het goed- of kwaadschiks inlymen van feiten die door 'n beroep op kroniekschryvers kunnen gestaafd worden, en 't gebruik daarvan als zegel der waarheid van 't geheel, herinnert aan den marktschreeuwer die beweerde dat z'n grootmoeder door 't gebruik van zyn middelen driehonderd jaar oud was geworden. 't Bewys? ‘Ziehier 'n tand van 't mens... haar laatste! Ze gaf hem my, tegelyk met haar jongsten snik, juist op 't derde eeuwfeest van haar bestaan. Wie durft beweren dat ik lieg, en dat dit niet de echte allerlaatste tand van m'n grootmoeder is? Melis Stoke was er by...’
Ei? Ook by de discretie van Floris? Ook by dat onnozel vertrouwen op z'n ‘Hof’? Ook by z'n vriendschap voor Woerden?
Ziehier enige bydragen - óók historisch! - tot de kennis van die vriendschap, van dat vertrouwen, en van die discretie. Ik ontleen ze aan Wagenaar die uit dezelfde bronnen schepte welke Bilderdyk gebruikt heeft, omdat er geen andere zyn. Ja, toch misschien... in de Engelse archieven. Maar die kennen we niet, of slechts zeer gebrekkig.
‘Niet eenerlei waren egter de redenen, die deeze edelen hadden, om op den Graave misnoegd te zyn. Jan, neef van Gerard Van Velzen, was, om eenen manslag aan eenen met wien hy verzoend was begaan, volgens een Vonnis des Graaven, te Leiden onthalsd.’
We zagen reeds dat de auteur dien Neef tot Broeder maakte. Dit houd ik voor geoorloofd. Minder fraai is 't, dat hy de door Jan van Velzen verslagen persoon tot 'n ‘boer’ degradeert. Met boeren behoefde 'n edelman zich niet te verzoenen. Doch ook dit is van ondergeschikt belang. Ik zoek naar waarheid in de schildering van Floris' omgeving, en van z'n verstandhouding met dat ‘Hof’.
‘En hierin - d.i. in die terechtstelling van z'n neef - meende Gerard reden van misnoegen tegen den Graave te konnen vinden: waarby, zo anders het gemeen gevoelen grond heeft, nog kwam, dat de Graaf, die waarlyk genegen tot de vrouwen was, Velzens Huisvrouw, een dogter van Herman van Woerden, schandelyk verkragt had: 't welk Velzen, zo 't gebeurd is, met meer regt, tegen den Graave ontsteken moest.’
Dit wat den vriendschapsband met Velzen en Woerden aangaat! Wat zyn we ver van kuisheid, gemoedelykheid en discretie! Maar er is meer!
‘Gysbrecht van Amstel hadt verscheiden' jaaren in 's Graaven gevangenis versleeten.’
Zulke ervaringen zyn, dunkt me, geschikter om kennis dan om vriendschap te maken.
‘Aan Herman van Woerden was, door 's Graaven toedoen, 't Land ontzeid.’
Opmerking als voren.
‘Beiden - d.i. Amstel en Woerden - waren niet dan op harde voorwaarden...
In 't Bilderdykiaans zou dat zeker “vriendschapsstof” moeten heten.
...met hem verzoend. En schoon zy, zowel als Velzen, die met Floris opgevoed was, tot 's Graaven Raaden verheeven waren, en, naar 't gebruik dier tyden 's Graaven kleederen droegen, scheen de nieuwe gunst de gedachtenis van 't oude leed niet te hebben konnen uitwisschen.’
Ziedaar de taal van iemand die waarheid zoekt! In 't gehele stuk van Bilderdyk is geen enkele regel die uit de verte kan vergeleken worden by deze menskundige slotsom van Wagenaar. Er is tint in die zinsnede, en men voelt hoe de door Bilderdyk zo geminachte ‘amsterdamse klerk’ aan de eerlykheid van z'n streven een styl ontleende, die z'n hovaardige berisper tevergeefs zocht te bereiken door z'n armzalige zogenaamd-geleerde Kunst.
Wagenaar haalt nog andere redenen aan, die aanleiding kunnen gegeven hebben tot den moord, of, beter misschien: die het in Engeland beraamd plan in de hand werkten. Wat men in de politiek: oorzaak noemt, is gewoonlyk slechts de naastliggende aanleiding die aan verder liggende oorzaken 't gevolg verzekert, of dat gevolg mogelyk maakt. Ook Heusden, vernemen wy:
‘was op den Graave gebeeten, omdat deeze zyne Dogter geschonden, of tot eene Byzit misbruikt hadt.’
Met achtenswaardige onpartydigheid voegt Wagenaar hierby dat deze assertie onbewezen is. Men mag dus te dezer zake geen vonnis slaan tegen Floris. Maar geeft dit het recht zyn beeld in de ‘leerschool voor Vorsten en Volken’ aan den wand te hangen als kuisheidsmodel? En, over 't geheel, wat hebben wy te denken van den waarheidszin des leraars in die school, wanneer hy ten behoeve van z'n ‘knopen’ - en om iets ergers nog! - zo onbeschaamd de werkelykheid verwringt?
Lezer, 't is me hier niet om de fouten van den schryver te doen, dan voorzover ik die gebruik om den mens te ontmaskeren. Het voorgoochelen van 'n paar feitjes - grootmoeders laatste tand! - om den lezer in den waan te brengen dat-i hier 'n zuivere schets voor zich heeft van 't gebeurde... nu, ook dát is slecht. Maar men zou zich bedriegen, als men Bilderdyks félonie uitsluitend zocht op litterarisch terrein. Ze is aan te tonen zonder 't minste beroep op Wagenaar of Melis Stoke. Hiervan zal ieder overtuigd zyn, als ik gereed ben met de behandeling van z'n prullig stuk. Waarlyk, in hoedanigheid van letterkundig voortbrengsel verdient het zo'n uitvoerige analyse niet. De rechtvaardiging van m'n aanval ligt in de behoefte aan waarschuwing tegen gemene strekking.
Toch keer ik voorlopig weer tot dat stuk als stuk terug. Om den mens te leren kennen, is 't nuttig te doen zien wie de schryver is, de ‘gevierde’ schryver... met God.
Ik verzoek overigens by dit alles niet uit het oog te verliezen wat ik zeide in 720 en enige volgende nummers.