Multatuli.online


1219.

De installatie by 't postkantoor geschiedde wel niet met plechtigheid, maar toch met al de bereddering die de jongeheer Pompile gewoon was toe te passen op de nietigheden waarmed-i zich gewoonlyk bezighield.

- Kyk, je moet nu eens zo goed wezen hier te komen staan, alle morgens! En dan houd je 't postkantoor in 't oog. En als ze dan uitkomen - de bestellers, weet je? - dan let je goed op. En je loopt ze na. En je vraagt de brieven voor de heren Ouwetyd & Kopperlith. Maar je moet dat niet vragen hier vlak voor 't kantoor, want als de direkteur het ziet, dan worden ze gestraft... omdat het verboden is, weet je? Je loopt ze na, daar in die steeg, en als ze je-n-'n fooi vragen, of 'n borrel - want dit doen ze... gemeen volk! - dan zeg je maar dat je... neen, dan zeg je niets. Of je zegt maar... dat je de brieven vraagt voor de heren Ouwetyd & Kopperlith. Zó moet je zeggen! En 'n fooi? ‘Met nieuwejaar’ kan je wel zeggen, maar zeg niet dat ik 't gezegd heb, want dan verwachten ze te veel. Onbescheiden volk, weet je? Kyk, daar komen ze! Nu zal ik je wyzen wie onze buurt heeft. Daar, dáár, die magere met z'n dikken neus en slobkousen... dát is-i! Zeg hem dat-i nog pas gister 'n stuiver van me gehad heeft, en dat-i je de brieven geeft voor de heren Ouwetyd & Kopperlith, zó moet je zeggen!

Wouter liep den aangewezene na, en haalde hem weldra in. De man die hem niet kende, wees hem stug af. Maar de deftige m'nheer Pompile stond op 'n afstand te wenken en te telegraferen, met dit gevolg dat Wouter zich kon beschouwen als formeel voorgesteld aan den mageren besteller met den dikken neus en de slobkousen. Er was inderdaad iets aangekomen voor 't huis Kopperlith. Deze of gene winkelier in een der provinciën scheen behoefte te hebben aan 'n krieuweltje. Wouter kwam zegevierend met den brief aanlopen op 't kantoor waar-i 't eerwaardig sanhedrin van z'n patroons reeds vergaderd vond, Pompile meegerekend die, na 't overseinen van Wouters geloofsbrieven, zich gehaast had de gemene steeg te verlaten, welker duisterheid gewoonlyk het geknoei met die brieven medeplichtig beschaduwde.

Onze jongste bediende werd nu met de nodige aanbevelingen tot ‘net werken’ aan 't copiëren gezet van 'n paar brieven. De jongeheer Pompile Kopperlith maakte gebruik van den komkommertyd, om enige debiteuren die wat achterlyk waren, aan betaling te herinneren. 't Een-of-ander genie uit den voortyd had deze bezigheid vereenvoudigd door 't vaststellen van drie formulieren die elkander opvolgden in graden van nadrukkelykheid. Formulier één: beleefd. De aanzuivering was waarschynlyk den zeer geachten handelsvriend door 't hoofd gegaan, en de heren O. & K. konden niet nalaten deze gelegenheid aan te grypen om ‘uw zo byzonder vereerde firma’ hiernevens 'n paar stalen aan te bieden van onbegrypelyk-pryswaardige diemet. Formulier twee: de - nog altyd enigszins geachte - vriend verloor uit het oog dat de pryzen à contant waren berekend, en ofschoon men zo byzonder gaarne zaken met hem deed, was men wel genoodzaakt ditmaal... enz. Géén stalen. Derde formulier: binnen acht dagen soliede remise, of anders... enz.

Wouter bewonderde de bekwaamheid van z'n chef, die zo precies wist hoe men al die mensen moest toespreken. Toch was 't copiëren van die korte briefjes weldra afgelopen, en hy werd weer aan 't plakken van z'n stalen gezet.

- En... zouden wy hem nu maar niet meteen de letters van 't woord laten leren? vroeg Pompile aan Wilkens.

Er scheen iets vreselyks in dit voorstel te liggen, want Wilkens keek ontsteld op.

- M'nheer!

- Ja, denk je niet? Me dunkt dat...

- Maar... m'nheer!

Al had Pompile voorgesteld het jongemens te villen of te scalperen, de schrik van Wilkens kon niet groter geweest zyn.

- Maar, m'nheer! Dit zou, onder uw welnemen, verbazend onvoorzichtig zyn!

- Hé, dacht je dát?

- M'nheer, ik kan u plechtig verzekeren dat ik reeds drie jaar by de zaken was, voor men my de letters van 't woord wees! Men moet jonge-mensen niet over 't paard lichten, m'nheer! De verwaandheid komt er gauw genoeg in, m'nheer!

- Nu, zoals je wilt, Wilkens. Ik had er zo diep niet over nagedacht, weet je?

Dit was de zuivere waarheid, en wel de waarheid eens-voor-al, want de jongeheer Pompile dacht nooit diep na. Maar in het tegenwoordig geval zou z'n lichtzinnigheid - als-i niet bekleed ware geweest met den rang van patroon - onvergeeflyk zyn voorgekomen aan m'nheer Wilkens. De lezer zal dit beseffen zodra hy weet dat de zeer belangryke zaak neerkwam op de vraag of men Wouter reeds nu zou inwyden in de geheimzinnige tekens waarmee de heren Ouwetyd & Kopperlith de inkoopspryzen hunner goederen op de etiketten wisten uit te drukken. Er behoorde veel toe om deze tekens grif te verstaan. Meer nog om 't vertrouwen waard te zyn, dat men dit geheim ongeschonden bewaren zou, en volgens m'nheer Wilkens was Wouter nog lang zo ver niet. Glansryk was de triumf van den oudgediende tegen den onvoorzichtigen jongeheer Pompile die, zonder zyn raad, dat jonge-mens zo maar opeens 't licht zou vertoond hebben dat den tabernakel van 't kantoor omluisterde. Maar de zegepraal van den kleingeestigen grysaard was niet volkomen, voor Wouter-zelf 't bewustzyn van z'n voorlopige uitsluiting terdeeg geslikt had. Want deze begreep niet wélk woord en wélke letters te heilig werden beschouwd voor z'n nuchter verstand, onbeproefde eer en geringe verdienste. Wilkens merkte de door hem opgeplakte stalen met nummers, en zette daar-onder de diepzinnige hiërogliefen, waarover hy 'n vraag wist uit te lokken om aanleiding te hebben tot het verpletterend antwoord:

- Dát past je nog niet! Dat past je volstrekt niet! Vraag dáár eens na, als je-n-'n half dozyn jaren behoorlyk gewerkt hebt, of... langer!

Het vooruitzicht was prachtig. Het spreekt vanzelf dat Wouter hevige begeerte voelde naar de vrucht van een zo aptytelyk verboden boom. Reeds den volgenden dag ontcyferde hy met geringe inspanning, door 'n beetje vergelyking, de betekenis van die geheimzinnige letters. Daar hy - uit voorzichtigheid of consciëntie - 't aldus weldra gevonden heilig woord niet in z'n zakboek heeft opgeschreven, kan ik het den lezer niet meedelen. Met Pompile's baard en vensterglas, met de krieuweltjes en de wittegrondjes-driekleur, is deze mysterie onopstandelyk ten grave gedaald, 'n gaping in myn verhaal waarvoor ik verschoning vraag.