Ideën, zevende bundel
1218.
Of 't veroorzaakt werd door de byzondere styfte van z'n rheumatiek, zou ik niet durven zeggen, maar zeker is het dat Gerrit 'n eigenaardige manier had om uitheemse woorden onkenbaar te maken. Droddebot, byv. betekende: droit de boîte, hetgeen zoveel zeggen wilde als het recht om de brieven te doen afhalen van 't postkantoor. De briefbestellery liet in Wouters tyd veel te wensen over, en veel kooplieden kozen dit middel om zich onafhankelyk te maken van den duur en 't gewicht der confidentiën die de zeer ongevleugelde boden des handels gewoonlyk met hun straatvrinden hadden te wisselen. In dit alles zal nu wel verandering hebben plaats gevonden, vooral omdat de post meermalen daags aankomt. In Wouters tyd, en lang daarna nog, werd de zogenaamde ‘franse, duitse en engelse post’ slechts twee keren 's weeks uitgereikt. Binnenlandse brieven niet meer dan eenmaal daags, en wel des morgens. Het afhalen der brieven voor de kantoren die droit de boîte hadden, behoorde natuurlyk tot de functiën van de ‘jongste-bedienden’ 'n soort van loopjongetjes die in twee opzichten zeer typelyk verschilden van leerlingen op 'n ambacht: ze leerden niets, en waren onbezoldigd. Sommige handelshuizen wisten 't misbruiken van zulke knapen te verheffen tot systeem, door zóveel allerjongste bedienden te houden dat ze daarmee het bezoldigen van 'n volwassen persoon konden uitwinnen. Zodra zulke jongelui begonnen aanspraken te gronden op 't verouderen van hun doopceel, gaf men hun den raad die ontkiemende eerzucht te doen wortelen in anderen bodem.
Wat nu overigens dat fameuze droit de boîte aangaat, er waren ook handelshuizen die wel gaarne hun correspondentie iets vroeger ontvingen dan de slakkengang der bestellers toeliet, maar toch niet genegen waren de daarvoor vastgestelde belasting te betalen. Ze vonden een probaten maatregel uit, hoofdzakelyk gegrond op de overweging dat de tyd van 'n onbezoldigden jongste-bediende geen geld representeert. Zo'n kereltje moest in de nabyheid van 't postkantoor den besteller afwachten, en hem overhalen om de voor ‘m'nheer’ of ‘de heren’ aangekomen brieven op straat aan hem af te geven. Dewyl nu noch het uur van aankomst der post, noch de tot het sorteren nodige tyd stipt kon bepaald worden, moest hy om zeker te zyn dat de besteller hem niet ontsnapte, altyd véél te vroeg daar wezen. Het natuurlyk gevolg hiervan was dat zich elken ochtend 'n clubjen onrype jongeheertjes naby 't postkantoor samenkluwde. By slecht weer was 't verenigingspunt in de cour der inrichting. En hier werd veel kwaads uitgebroeid, want in geen stadium, klasse of ontwikkelingsperiode vertoont zich de Mens lelyker dan in die van halfwassen jongeling, 'n leeftyd die door de ene helft van ons geslacht moest kunnen overgewipt worden. Al wat de Maatschappy oplevert, staat in rang boven hen: kinderen, meisjes, vrouwen, mannen, grysaards, jonkers, prinsen, soldaten, sjouwerlui, ambachtslieden... alles, tot publieke vrouwspersonen toe. Zyzelf zyn de enigen die dit niet weten, en staan verbaasd als 'n wezenlyk mens blyk geeft van den misselyken indruk dien ze op hem maken.
Maar wél had het moeten bekend zyn aan de heren Kopperlith, vader en zoons. En misschien wisten zy 't. Maar dit belette niet dat Wouter, toen-i den eersten avond van den belangryken handelsdag dien ik trachtte te beschryven, verlof ontving om naar huis te gaan, van m'nheer Wilkens het bevel meekreeg, den volgenden morgen voor-i op 't kantoor kwam, zich aan te melden by m'nheer Pompile ‘die hem zou onderrichten in z'n verplichtingen omtrent de post’.
- Zie je wel, Stoffel, riep z'n moeder, ze hebben allerlei voor hem te doen! Net zoals de dokter zei: 'n jongmens moet veel werken. Precies wat ik altyd zeg. Veel werken is de boodschap. Zorg nu vooral, Wouter, dat je-n-op je tyd daar bent, en laat vooral die m'nheer... hoe heet-i ook?
- M'nheer Pompile, moeder.
- Nu ja, de naam doet er niet toe. Ik meen maar dat je zorgt op je tyd te wezen. Wat zou je-n-er van zeggen als je dat nu eens opschreef?
- Ik zal 't wel onthouden, moeder.
- Schryf 't liever op. Waartoe dient anders je boek? Ik heb 't je dáárvoor gegeven, jongen!
Met of zonder opschryven dan, reeds om zeven uur schelde Wouter aan 't huis met spiegelglas. De meid zei dat m'nheer nog niet op was, en vergunde hem plaats te nemen op de vloermat... daar stond-i! Wie myner lezers weet hoe lang 'n minuut is? Nu, dát wist de friese klok die daar in den gang Wouter stond gezelschap te houden met z'n tik... tik, en om de zoveel tikjes 'n zwaarder tik! Dan versprong de grote wyzer als met 'n zenuwachtig schrikje, en met saaie volharding zette de sekondeslinger z'n eentonige reis voort: actie, reactie, tik, tik... die klok verveelde zich niet! En 't ding stond op vier zwarthouten ballen, en hoefde niet te verwisselen van zwaartepunt of heup. Wouter wel. Dan rustte hy links, en dan weer rechts, dat is: hy rustte niet. Men begrypt dat z'n naastbyliggende plicht niet toeliet tegen den wand te leunen in 't huis van z'n patroon. Z'n enkels, knieën, heupen en ruggegraat...
Tik, tik, zei de klok. Ja juist, zoiets voelde hy in al z'n leden. Geen Demosthenes kon 't juister uitdrukken.
Er werd gescheld. Met z'n gewone zucht om te helpen opende Wouter de deur. De meid die niet zeer spoedig en zonder haast kwam aansloffen, bedankte hem in 't minst niet. Wouter mocht getuige zyn van haar verzekering dat ze geen schuurzand nodig had - want het was 'n trafikant in dit handelsartikel, die zich aanmeldde - en dit verschafte hem wat afleiding. Hy hoopte dat men nog eens schellen zou.
Waarlyk dit geschiedde, en zelfs nog geen vol kwartier daarna. Een melkboer! Deze verhaalde iets aan de meid over 't weer, en Sientje was van zyn gevoelen, maar zei er by dat mevrouw niet tevreden was over z'n melk, waarop de man iets antwoordde. 't Onderhoud was... zeer onderhoudend, maar voor Wouter wat kort. Tik, tik, zei de klok weer.
Nog andere mensenvrienden kwamen by lange tussenpozen de welsprekendheid van die klok afbreken, en Wouter had ze wel willen kussen. Heel eindelyk schelde de barbier. Ook deze werd uitgenodigd te wachten tot ‘m'nheer óp zou zyn’.
- Dat doe-n-ik niet, zei de man. Ik kan al m'n andere klanten niet laten wachten op één van 'n stoter in de week!
En hy ging. Wat 'n brutale barbier! Zeker, 't was afkeurenswaardig. 't Was ruw, ongemanierd... o ja! Maar toch betrapte zich Wouter op de verzuchting:
- Och, misschien zou 't beter voor me zyn, barbier te worden dan in den handel te blyven.
De ondankbare! Juist immers toen hy zich aan dezen wreveligen indruk overgaf, vernam-i schreden van iemand die in 't achtereind van den gang den trap scheen af te komen. De Heer was naby, of... de jongeheer Pompile toch. Hy vertoonde zich in z'n kamerjapon, en werd Wouter gewaar.
- Ah... zo? Ja, juist! Je bent daar? Heel goed! Wilkens heeft je zeker gezegd... heel goed, heel goed! Weet je wat je doet? Je moet zo goed wezen... even te wachten.
M'nheer Pompile verdween in de suite, en de klok was weer aan 't woord.
Had Wouter maar niet zo'n pyn in z'n lenden gehad, hy zou wel in staat geweest zyn, gedachten te borduren op 't kanevas van dat eentonig geluid. Maar stoffelyke aandoening belemmerde hem in 't aaneen-knopen van z'n indrukken. Hy voelde zich suf en machteloos. 't Was om neer te vallen.
Na slechts drie kwartier kwam m'nheer Pompile weer te voorschyn uit de suite, waar-i ontbeten had. In 't voorbygaan droeg hy Wouter op, de goedheid te hebben even te wachten omdat-i zich nu ging kleden... tik, tik!
Alweer 'n afleiding. De meid scheen in de suite geroepen, want ze kwam haastig aanlopen, en opende de deur van dat vertrek. Wouter mocht vernemen hoe mevrouw haar meedeelde dat er vandaag 'n kanarievogeltje zou gebracht worden, en:
- Als 't komt, Sientje, breng 't vooral terstond binnen!
Dit beloofde de meid. Wat moest nu Wouter bepeinzen? De onafhankelykheid van dien barbier had hem verlokt tot 'n rudiment van weerspannigheid. Vorderde nu de consequentie dat-i verviel in dolle yverzucht op dat bevoorrecht vogeltje? Misschien wel. Zuinigheid op z'n aandoeningen zou misplaatst geweest zyn, al ware het hierom alleen wyl ze van alles wat-i hier te zien en te aanschouwen kreeg, het duurzaamst blyken zouden. M'nheer Pompile is te zyner tyd zo goed moeten wezen te sterven. Ook zo'n kanarievogel leeft maar kort, en laat geen andere leegte na dan twee duim kubiek in z'n kooitje. Het beestje had lang uitgetjilpt voor Wouter de lessen van onafhankelykheid leerde ontberen, die hy nu nog - terloops, maar gretig toch - opving van 'n barbier. En ook deze chirurg is ter ziele. Hopen wy dat de Hemel hem niet gesloten bleef, omdat hy oorzaak was dat m'nheer Pompile's baard gevaar liep 'n dag langer te zyn dan anders te verwachten is van zestien welgetelde duiten scheerloon in de week. Zoveel namelyk bedroeg de ‘stoter’ waarvan we zo-even iets vernamen als bydrage tot de Lucullische weelderigheid van den jongeheer Pompile.
Al die dingen zyn dus weggewist, uitgewreven, vergaan. En nog steeds leven er gedachten van Wouter... aere perenniores! 't Is mogelyk dat die klok nog altyd hier-of-daar z'n tikkende loopbaan voortzet, en dat er nog altyd 'n huis staat met vensters van spiegelglas, op de Leliegracht - deftige zy, héél deftige zy - maar wat betekent dit in vergelyking met 'n hoofdstuk uit de zielegeschiedenis van 'n mens? Huizen en klokken zullen voor-bygaan, maar niet voorbygaan zullen de uitvloeisels der gemoedsbitterheid van iemand die daar de gelukzaligheid staat te benyden van 'n opgesloten vogeltje dat terstond mocht binnenkomen als 't zich aanmeldde. Toch gis ik dat Wouter niets of niemand benydde. Hy was er te moe toe, en werd te zeer bezig gehouden door 't spit in den rug.
Daar werd zowaar de jongeheer Pompile weer zichtbaar, nog altyd ongekleed.
- Zo, sta je daar nog? Ja... zo... hoor eens! Weet je wat je doet? Je moet eens zo goed wezen, gauw 'n barbier voor me te halen.
Die lieve goeie Pompile! Hy vergunde Wouter zich eens te bewegen. Deze vervulde z'n naastbyliggend plichtje met yver en dankbaarheid. Toen-i het verlangde gevonden en binnengeleid had, nam-i z'n vorig domicilie op de vloermat weer in, en verstond heel duidelyk wat de klok zei:
- Zo, ben je daar wéér? Ik ben er nóg... tik... tik!