Ideën, vijfde bundel
1053a.
Vóór ik die pleiade van beroerdheid aantast, iets ter verschoning voor de keus van 't in dit hoofdstuk behandeld onderwerp. Sommigen menen dat gispen my 'n uitspanning is. Deze mening is ongegrond. Veel liever richt ik m'n aandacht op iets schoons. Of 't zo'n Bilderdyk vermaak gaf, leugens te verspreiden, weet ik niet. Maar zeker is 't, dat ik geen genoegen schep in 't verkondigen van bittere waarheid. Sedert honderd jaar - en langer! - is 't gemoed des Volks bedorven door ongezonde litteratuur. Er had kans bestaan dat de natuurlyke smaak die hadde afgewezen, wanneer ze niet ware gesausd geweest met 'n goddoenery die den zelfstandigen denker walgt, maar by de overgrote meerderheid geldt voor 'n certificaat van zedelyke bruikbaarheid. In later studiën zal ik voorbeelden geven van de verregaande liederlykheid die, zó toebereid, met graagte geslikt werd. Ook dááraan heeft Bilderdyk zich schuldig gemaakt - en ik zal 't aantonen - maar hy was in dit opzicht de gevaarlykste niet. Bovendien, z'n nu behandeld werk is er vry van, of nagenoeg. Doch de geslachtelyke onzedelykheid die aan 't Volk werd ingeënt, is op verre na 't schadelykst element niet van die litteratuur. Het voortdurend verkrachten van gezond verstand...
Door 't opdringen van tastbare onmogelykheden, als waarheid.
...Dat gewoon maken aan leugens. Dat vermoorden van 't zedelykheid-gevoel...
Door 't lelyke voor te stellen als schoon.
...Dat verdoven van natuurlyk gevoel, om daarvoor 'n spokerige godsvrees in de plaats te stellen. Dat uitblussen van 't heilig vuur waaruit de onbedorven mens z'n sterkte put. Dat verlammen van wilskracht. Dat aandringen op berusten, dat toezeggen van bovenaardse hulp, beloning en vergiffenis. Dat ontmannen van de karakters...
Wat toch is de Godsdienst ánders dan dit?
...zie, dit alles heeft me bedroefd en verontwaardigd. En evenals Jezus roep ik den voorgangers des Volks, die zich daaraan schuldig maken, toe: wee u, adderengebroedsel!
Ik neem 't de Bilderdyken niet zozeer kwalyk dat ze lelyke verzen maakten ‘met God’, maar ik verwyt hun dat ze ‘met God’ het Volk bedrogen en bedierven. En waar ik 't geschryf van dezulken ‘uitkleed’, geschiedt dit niet omdat ik 't wroeten in die nietigheid zo vermakelyk vind, maar om den lezer wakker te maken, en te doen acht slaan op heel andere zaken dan gebrekkig auteurschap. Dit immers zou van al te ondergeschikt belang wezen, indien 't niet den sleutel leverde tot erger dingen. Ik verzoek den lezer hieromtrent nummer 733 en enige volgende in den derden bundel na te slaan.
De litterarische zotternyen liggen voor 't grypen in de werken van zo'n grootmeester Bilderdyk! Juist andersom dan van hem gezegd wordt, had hy niet de minste heerschappy over de taal, waartoe dan ook gemoed nodig is. Telkens ontwaren we dat-i veel achterlyker was in 't bereiken van harmonie tussen indruk en uitdrukking, dan zelfs in den leerling zou mogen geduld worden, en hy staat in dit opzicht ver beneden de meesten die in zyn tyd heetten te huisvesten op den ‘Zangberg’, zoals ze dat vry stereotiep noemden, ver beneden Feith, byvoorbeeld. Het aantonen hiervan, is 'n gemakkelyk maar vervelend werk. Toch moet ik het doen, om den weg te banen tot andere opmerkingen, of liever tot de mogelykheid dat men die opmerkingen de aandacht waard keure. We zyn zo vastgeroest in vooroordeel - 't ophemelen van Bilderdyk en dezulken wás 'n vooroordeel! - dat er zekere taktiek nodig is, om de boeien te doen vallen. Ziehier enige toelichting van die taktiek. Ik hecht er sterk aan, dat men die goed begrype. Ik beweer...
De zeer oplettende lezer zal bemerken dat het thema ‘Kunst is geen Regeringszaak’ nog geenszins is afgehandeld!
Ik beweer:
Dat de toestand van ons Volk ongunstig is.
Dat de oorzaken hiervan voornamelyk, en misschien uitsluitend, moeten gezocht worden op zielkundig gebied.
Dat de verschynselen op dat gebied voor 'n groot deel zyn toe te schryven aan de zaden die sedert 'n eeuw - en langer misschien, maar zó ver mag ik niet teruggaan - in de gemoederen der bevolking gestrooid zyn door Voorgangers.
Onder die Voorgangers bekleedden de dichters, de letterkundigen een voorname plaats. Ze kunnen beschouwd worden als de Opvoeders van het Volk.
Door te wyzen op de fouten die deze Opvoeders begingen, baan ik alzo den weg tot herstel. Of althans, ik poog daardoor dien weg aan te wyzen, om 't herstel mogelyk te maken. Het ontmaskeren van valse profeten...
Ziehier iets uit de Schrift. Juffrouw Laps zou er schik in hebben. En dat heb ik ditmaal ook. De passage die ik aanhaal, is 'n prachtstuk van beschryving, van naieveteit en vooral van sarkasme.