Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
672.
Ik herinner my de verwaandheid waarmee ik, kind zynde, beweerde meer van Napoleon te weten dan ieder ander, omdat hy zich met m'n vader had onderhouden, en omdat myn moeder hem drie woorden had horen zeggen.
Namelyk te Kykduin... een woord dat de keizer maar niet behoorlyk kon leren uitspreken. Het was by gelegenheid dat de admiraal VerHuell de Hollandse hulpvloot gereed maakte, die later by Grisnez op weg naar Boulogne sur mer, zo dapper tussen de Engelsen doorsloeg, of... onopgemerkt heenzeilde. Officiële vechtrapporten hebben niet de minste waarde.
Toen Napoleon aan Den Helder werd verwacht, wilde de prefect of andere bevelvoerende autoriteit zich verdienstelyk maken, en bedacht o.a. een curieus middel. Ik gis dat er lampions tekort kwamen voor illuminatie met raapolie. De inventieve fonctionnaire illumineerde met... zedelykheid. 't Krioelde namelyk aan Den Helder van Ariadne's, die met tranen in de ogen... Dát weet ik niet. Maar zeker is 't, dat er, om Napoleons eerbaarheid niet te kwetsen - hyzelf zal 't nogal gek gevonden hebben - wat opruiming geschieden moest. Dagorder: alle vrouwspersonen van mogelyk-immorelen leeftyd, die zich niet kunnen legitimeren als... als wát?
Nu, er moesten huwelyks-acten getoond worden, en wie zo'n braafheidsbewys niet had, werd het dorp ‘uitgetrommeld’.
Myn ouders, toen onlangs gehuwd, hadden zich kort tevoren met een klein scheepjen uit Engeland in 't Nieuwe Diep binnengesmokkeld. M'n vader namelyk - ik doelde hierop reeds in m'n ‘Een en Ander over Pruisen en Nederland’ - was een werkdadig bestryder van 't continentaal stelsel. Ik keur 't ook af, maar om andere redenen dan hy.
Daar kwam 'n gendarme in de herberg van Tames Klein - een der nog zeer weinige huizen die er in 't begin van deze eeuw aan 't Nieuwe Diep stonden - met het illumineer-plakkaat. Myn moeder... ach, ze had de bewyzen harer zedelykheid in Friesland gelaten, waar zy woonde vóór ze via 't smokkel-depôt Helgoland naar Plymouth vertrok.
Er hielp geen vive l'Empereur aan.
Uitgetrommeld!
De gendarme was en bleef... 'n gendarme.
Maire, prefect... alles was onverbiddelyk...
Als zulke lui in zedelykheid gaan doen, zouden ze O.L.V. zelf uittrommelen, met het kindeke Jezus op den arm.
Myn vader liet zich naar 't admiraalschip roeien, om den keizer te spreken. Napoleon was reeds weer aan wal. Hy hield niet van schepen, en bleef altyd zo kort mogelyk aan boord. Ik begryp zeer goed waarom.
Op den toren van Kykduin werd myn vader, door bemiddeling van 'n Hollandsen schout by nacht - wiens naam my tot m'n spyt ontschoten is - aan Napoleon voorgesteld. Deze vraagde, nadat myn vader zyn verzoek had voorgedragen:
- Avez-vous servi?
- Oui, Sire.
- Dans la marine?
- Oui, Sire.
- Quel grade?
- Aspirant, Sire.
Myn vader was vierentwintig jaren oud.
- Êtes-vous de la... la... la...
- Kweekschool à Amsterdam? hielp 'n vlag-officier zeggen.
- Oui, Sire.
- Pourquoi avez-vous quitté?
- J'aime la liberté, Sire.
Napoleon meesmuilde:
- Ils sont tous comme celà!
Hierop onderhield hy zich over andere zaken met enige hoofdofficieren. Eindelyk, zich weer tot m'n vader kerende:
- Ah, votre petite femme... eh-bien, qu'elle reste!
Deze laatste woorden werden door myn moeder gehoord, die vernemende dat de keizer op Kykduin was, myn vader daar had opgezocht om indien hy niet geslaagd was, in persoon haar eer te verdedigen.
Het zal velen vreemd voorkomen dat de hoofdindruk die myn ouders van Napoleon ontvingen, bestond in de overtuiging dat hy goedaardig was. Dit komt trouwens overeen met het oordeel van Maria Laetitia: ‘l'Empereur a beau faire - dat wil zeggen: al houdt hy zich nog zo boos - il est bon!’ Het oordeel over Napoleon kan minder gewaagd zyn dan over veel anderen, omdat we iets meer van hem weten, maar toch is 't weinig.
Moesten we niet de kinderachtigheid om het karakter van uitstekende personen te beoordelen uit zo weinig gegevens als ons gewoonlyk ten dienste staan, overlaten aan... kinderen?