Foei!
Ik begin enigszins in te zien waarom Adolf my de taak oplegde, iets mee te delen omtrent de gewaarwordingen van dien luchtreiziger. Hy zal daarmee zekere oefening in 't beschryven beoogd hebben. Laat ons zien of ik enige vrucht heb getrokken van z'n zonderlinge lessen. Ik erken dat de lezer recht heeft op een niet al te oppervlakkige schets van wat er in 't gemoed der spelers omgaat.
Doch zie, met psychologie houden de Guides en Führer in Wiesbaden zich niet op. Uit die boekjes kan ik alleen overschryven, dat de speelzalen allerprachtigst zyn ingericht.
Waarom toch? Is 't dan zo volstrekt nodig, dat de daar aangebrachte weelde den bezoeker sart met den toeroep: ik ben zo zeker van m'n winst, dat het overbodige moeite wezen zou myn welvarendheid te verbergen?
Men moet erkennen dat dit pronken met overwicht zeer oprecht is, en dat ook hier alweer het spel, of liever de wys waarop 't aan zulke openbare banken wordt uitgeoefend, zich doet kennen als by uitnemendheid eerlyk.
Onze effecten-handelaars... doch we behoeven de tegenstelling nu juist niet in den papierhandel te zoeken. Liever verhaal ik een klein voorval dat ik voor omstreeks tien jaren te Amsterdam bywoonde.
Er zou een tabaksveiling worden gehouden in den zogenaamden Brakken Grond. Zonder het minste voornemen om mee te dingen, was ik daar tegenwoordig. Het locaal was vol makelaars en ‘patroons’. In weerwil van de op Adolf's aandrang beoefende gymnastie, zie ik geen kans te beschryven wat eigenlyk een ‘patroon’ is, en waarin de functiën van ‘makelaar’ bestaan. Ik geloof dat 'n makelaar... neen, ik waag er my niet aan. Al wat is, moet wezen. Dus zal ook het makelaarschap wel z'n reden van bestaan hebben, en een onmisbaren schakel uitmaken in de keten die 't Heelal...
Wel zeker, zonder makelaars geen Heelal. En zonder ‘patroons’ ook niet.
Al die onmisbaarhedens dan, liepen bedryvig heen en weder. Ze spraken, praatten, fluisterden, noteerden, rookten... neen, roken deden alleen de patroons. Ieder moet op z'n plaats blyven, zoals de juffrouwen Pieterse zeiden. En nog 'n ander onderscheid merkte ik op. De makelaars waren beleefder, en minder ongedwongen in kleding en beweging. Het kwam me voor, dat er in 't modern liberaal maatschappelyke-standstelsel zo ongeveer tien makelaars op één patroon gaan. Gaarne had ik hiervan iets meer geweten, maar 't opensnyden zou me kwalyk genomen zyn, en ik moest dus berusten in de niet zo heel gemakkelyke mening, dat ik 'n ganse vergadering van mensen voor me zag. Fatsoenlyk waren ze altemaal. De derde man - ik spreek nu van de patroons, natuurlyk - was ouderling of diaken.
Op eenmaal bemerkte ik, dat er iets byzonders geschied was. Men drong byeen, scheen te luisteren naar iemand die 'n bericht meedeelde, gaf blyken van belangstelling in 't vernomene, en bracht het aan anderen over. Zodra 't my mogelyk was een der zeer bedryvige lieden - bedryvig, niet zozeer omdat ze iets verrichtten, maar omdat ze heen en weer liepen als mensen die wat te verrichten hebben - zodra 't mogelyk was 'n ogenblikjen aandacht te mynen, vroeg ik naar 't zo belangryk schynend nieuws? - Overstroming op Java... telegram van Alexandrië... tabaksoogst Rembang... totaal vernield...
Lezer, ik gis dat ge nu reeds het ogenblik van aankomst dier tyding in verband brengt met...
- Wel zeker, een manoeuvre om de pryzen op te jagen!
Zo wás het! Maar ik verklaar u, op gevaar af van door te gaan voor ál te naief, dat ik daaraan niet dacht. Dit gebrek aan - amerikaanse - smart komt myzelf thans vreemd voor. Doch wáár is het, dat ik half schertsend, maar te goeder trouw, een der verkopende ‘patronen’ met wien ik in betrekking stond, geluk wenste met den hogen prys dien nu waarschynlyk z'n tabak behalen zou. Hy liet zich dit aanleunen, en tevens dat ik - zonder erg, nog altyd - de ontvangst van dit bericht op dien dag en dat uur zo toevallig noemde.
Iemand die daarby stond, en myn woorden gehoord had, vroeg my 'n ogenblik daarna, of ik inderdaad meende dat hier toeval in 't spel was?
Er ging me een licht op - de lezer zal vinden dat het wat laat kwam - en ik zocht m'n vriend, den ‘patroon’ weder op, om hem ernstig te vragen, wat er van de zaak was? ‘Er wordt beweerd dat die tyding vals is, zeide ik, en uw eer vordert alzo...’ - Ikzelf heb de telegram van Alexandrië, aan 't huis S. & Cie - ook ‘patroons’ natuurlyk - gelezen, antwoordde hy, zonder te willen treden in nadere verklaringen, die ik toen ook niet meer nodig had. Eenmaal aangespoord tot opletten, ben ik niet veel minder scherpziend dan 'n gewoon mens. 't Ging volstrekt niet boven m'n begrip dat het huis S. & Cie, voor gezamenlyke rekening met andere ‘patroons’ een dépêche uit Alexandrië bestellen kon. Minder helder is 't me nog altyd, hoe lieden die gewoon zyn te leven in zo'n atmosfeer van bedrog, zich laten foppen door middeltjes die dan toch in hun eigen kring reeds lang als versleten moesten zyn terzyde gelegd.
Dit nu wenste ik den lezer te verzekeren, dat nooit 'n speelbank een cent betaalde aan telegrammen uit Dodona, Delfi of 's-Gravenhage, om 't publiek te moveren ditmaal eens flink z'n geld op nummer zoveel, of op een der kleuren van de groene tafel te zetten...
Daar is-i waarachtig... m'n tabakspatroon uit den Brakken Grond! Hy treedt de speelzaal binnen met weifelenden tred, als ware hy bevreesd zich vuil te maken aan den zindelyk gecireerden grond. Mevrouw hangt aan zyn arm, en aan den haren een tal van braceletten, die misschien familie zyn van zo'n Alexandrisch telegram. Ook lees ik duidelyk 'n Rembangse oogstvernieling in de gouden ketting die 't mens torst.
De lezer mene nu niet dat ik, over 't geheel genomen, de hollandse dames beschuldig van al te ‘opzichtig’ toilet. Doch wáár is het, dat m'n amsterdamse tabakspatrones, in uitstalling van kostbaarheden, wedyveren kon met de meest voyante dame van de demi-monde. Dat evenwel haar prullen echt waren, en die der anderen soms... nu ja, niet ieder heeft te beschikken over 'n flinken bandjir op z'n tyd!
Och, de stumperd!
*
Zyzelf zou gewis heel vreemd hebben opgezien, als ze dezen uitroep gehoord had. Ik rilde opeens van medelyden.
Ziehier waarom.
Verbeeld u lezer, dat ik een trouwe stamgast ben van 't Wiesbader museum. Ik heb namelyk een minnares in dat gebouw, en door 'n ondeugendheid van Semi-ur, dien ik heel onverwacht naast me zag, toen ik berekende hoeveel bouws tabak m'n studie-exemplaar om den hals droeg, nam 't mens op eenmaal de trekken van m'n beminde uit het Museum aan. Dit nu op zichzelf zou geen reden geweest zyn haar 'n stumperd te noemen - de rang van beminde is zo laag niet! - maar... maar...
Ik zal 't u dan maar zeggen. De myne bevindt zich sedert 'n paar duizend jaar in den onaangenamen toestand van skelet. Het is of was 'n oud-Germaanse dame - ja dame, dit zou ik kunnen bewyzen - die zich 'n paar honderd jaar voor Christus allerverdrietigst verrekend heeft. Haar nog altyd prachtig-gave tanden en kiezen wyzen uit dat ze niet veel ouder dan vier- of zes-en-twintig jaren kan geweest zyn, toen ze zich begraven liet, in de mening natuurlyk, dat men haar met rust laten zou onder den tumulus. Mis! Nieuwsgierige oudheidzoekers matigden zich 't recht aan, haar afzondering te storen. De tumulus werd weggespit, men kalfaterde zo goed mogelyk de stukken en brokken van 't geraamte, maakte van alles een vry volledig geheel... en daar ligt nu m'n vriendin op den rug, in 'n glazen kast, te kyk voor ieder die 't besef heeft dat er te Wiesbaden nog andere merkwaardigheden te zien zyn dan de Speelbank. Gelukkig is 't getal van dezulken zo heel groot niet, en ik ben zeker dat onze tabaksman daartoe niet behoort.
Dit nu doet me genoegen voor hem. Semi-ur mocht hem eens den streek spelen, waarop-i my vergastte naar aanleiding van... nu ja, zelfs 'n gnoom heeft iets nodig als punt van uitgang, en lykt daarby op 'n poëet. Het middel waardoor m'n ondeugende begeleider - als zodanig scheen 't mannetje me terzyde te staan - my in de dikke Hollandse dame, myn Germaanse Sarah deed zien, was haar gouden halsketting! Dát droomde 't mens niet toen ze zich voornam plezier te hebben van 't zwoegen onder zo'n vracht metaal!
Ach, ook m'n arme Sarah had zware ringen om hals en polsen, ja zelfs om de enkels. Wie kan ons zeggen hoeveel Germaanse deernen haar eenmaal benyd hadden om al dat brons!
Ik bemerkte nu dat ook m'n Amsterdamse met begerigheid werd aangestaard door... deernen. Germaanse dan, gallische of britse. In meer bekyk had zich m'n Sarah nooit verheugd. Semi-ur vertaalde my handig den blik dien een zo-even gedecaveerde avonturierster op de halsketting van de tabaksvrouw wierp: Sapristi... tout cela vaut bien trois mille francs chez ma tante! Comme je me rattraperais à la rouge!
Haar tante... nu ja, dat is 't pandhuis, gelyk ieder lezer weet. Anders zou ik 't hier by zeggen, omdat ik niet gaarne onduidelyk ben.
Toen die hartelyke ongesproken uitboezeming me in 't gemoed klonk, dacht ik aan Sarah's brons, omhelsde in gedachte m'n rammelende geliefde, en door 'n zotte concatenatie van denkbeelden...
- Alles is in alles, fluisterde Semi-ur.
...de sjaal viel af. De zyden japon viel af. Corsage en bovenrok vielen af. Nog een en ander viel af. Het onmisbaarste... doch neen, om niet indecent te worden noem ik liever wat er overbleef. Niets!
Niets dan de ringen en de kettingen.
- Ga voort met decentraliseren, gebood nu de kleine Semi-ur, alsof-i Thorbecke zelf was. Zie dóór!
Dit wilde ik wel, maar 't lukte niet zo spoedig, omdat ik enigszins in de war raakte door 't vreemde schouwspel. De dame was zeer... lyvig, en als ikzelf niet haar zo-even had uitgekleed, en vry zeker ware geweest van de onmogelykheid dat ze zich opeens kon hebben weggegoocheld, zou ik waarlyk op 't denkbeeld gekomen zyn dat ze zich, om my te plagen, had laten vervangen door 'n reusachtige termietkoningin.
De lezer weet, en daarom behoef ik ook dit alweer niet te zeggen, dat de koningin der witte mieren zich voordoet als 'n vormloze klomp halfgesmolten vuil kaarssmeer. Zo nagenoeg zag m'n studie-exemplaar er uit, en juist was ik van plan haar te schaken...
Zeker, 't was zo'n dwaas voornemen niet, rond te reizen met die mierenkoningin, als remedie tegen de heerschappy der zinnen!
*
...toen ik op Semi-ur's bevel dóórzag: de huid volgde de kleren. Pezen, zenuwen, spieren... alles droop af en weg van den vetklomp, alles op 't goud na. De omstanders zouden zeker verdronken zyn in den vloed van al dien afval, indien ze 't minste besef hadden gehad van zo'n zonderlinge vleesverhuizing. Maar de zaak deerde hun niet, omdat ze niet wisten wat er voorgevallen was. Ook scheen niemand te bemerken hoe gek het stond, toen 't horloge van onze toeriste beklemd raakte tussen de valse ribben, en na enige vergeefse pogingen om zich los te maken uit het gedrang, slingerend te land kwam in de ruimte waar ze vroeger heel zorgvuldig haar buik bewaarde. Nooit vergeet ik 't verbaasd gelaat van dat instrument. Ik spreek van 't horloge. Als vragend om wat opheldering stak het z'n kleinen wyzer naar 't linker schouderblad uit, en telde met den groten de wervels van de ruggegraat. De nauwkeurige lezer kan uit deze byzonderheid berekenen dat het vyf, zes, zeven minuten over half tien was, en tevens dat de gedaanteverandering juist drie minuten geduurd heeft. Dit tydsbestek namelyk is nodig, maar dan ook tevens voldoende, om inzicht te krygen in 't gehalte van echt nederlands burgerlyk reisfatsoen, iets anders nog dan 't gewone buurt- en huisfatsoen. Wat my betreft, ik wist reeds waaraan ik my te houden had, toen de grote wyzer de derde rib telde, en wachtte slechts 'n paar ribben langer, om zeker van m'n zaak te zyn, en my te vrywaren tegen de altyd onaangename verdenking van overyling.
By dezelfde gelegenheid bemerkte ik dat onze tabakspatroon z'n genegenheid had weggeschonken aan een exemplaar van lager anthropologisch standpunt, dan ieder welgeaard frenoloog zal moeten toekennen aan myn Sarah. Deze namelyk mag zich verheugen in 't bezit van een fraaien Kaukasischen langschedel, terwyl 't geraamte in de Kurzaal zich levenslang met 'n doodeenvoudigen Kalmuks-touranischen rondkop scheen beholpen te hebben. Als 't mens er mee tevreden was, my wel! Misschien was dat ding in den kring waar ze zich bewoog, voor haar gebruik voldoende, en 't zou dus van kleingeestigheid getuigen, haar dit kwalyk te nemen. Toch kon ik me niet onthouden verband te zoeken tussen de weinige moeite die de Natuur had ten koste gelegd aan haar kop, en zekere preutsheid waarmee ze neerzag op alles wat haar omringde, en vooral op 't betrekkelyk onschuldige rouge et noir. Dat haar gebit niet te vergelyken was by dat van m'n favoriete in 't Museum, nam ik minder kwalyk. Ik schreef die onvolkomenheid heel goedig toe aan 't gebruik van koek en warme dranken. 't Raakt het ras niet.
Ras... ras... ik daag elk ras ter wereld uit, na te doen wat Mevrouw de tabaksprinses met 'r neus deed?
Ze trok hem op.
Geen anatoom zal me geloven, maar waarachtig ze trok hem op! My komt die manoeuvre voor, als een triumf der fatsoenlykheid. Onthoud dit lezer, en beproef gy uw kracht eens aan zo'n kunststuk, als gy niets meer zult aan hebben dan wat beenderen en een gouden ketting. Ik zet het u in tienen.
Op eenmaal begon ik nu in te zien - en 't was voor 't eerst niet - met hoeveel gnomen-vernuft de kleine cicerone m'n indrukken en gedachten hanteerde. Eerst deed hy me verlieven op de jeugdige kiezen van de tweeduizendjarige Sarah. De schalk wilde dat ik haar beeld voortdurend in 't gemoed dragen zou, om door de herinnering aan haar bronzen tooi terstond gereed te zyn tot assimilatie, by 't zien van al dat tabaksgoud. Daarop volgde heel geleidelyk 't ontkleden. Dichters staan voor niets. De bliksem zelf zou zich hebben laten weerhouden door 't zyden weefsel van haar kleed, en ik, schryver, poëet en barbaar, drong dóór... verder, dieper... o Vesale!
Wel zeker! Als m'n lieve Sarah daar naakt te kyk lag in een glazen kast, hoefde ik toch geen omslag te maken met dat vreemde mens. Dit had Semi-ur precies uitgerekend, en langs dien vreemden maar zekeren weg leidde hy my en den lezer tot de opmerking:
hoe 'n fatsoenlyke hollandse vrouw, die zichzelf en de firma van m'nheer respecteert, na 't verlies van al haar spieren, nog altyd fatsoenskracht genoeg bezit om den neus op te trekken voor zaken, die... wel beschouwd, niet zo heel veel schandelyker zyn dan zekere telegrammen uit Alexandrië.
De conclusie van dit hoofdstuk is alzo: die speelzalen zyn ware Brakke Gronden van onzedelykheid, en Mevrouw Van der Bandjir neemt zich vast voor, al haar nichten, neven, kennissen, buren en vereerders te waarschuwen tegen 't verfoeilyke spel.
Ik had hier vrede mee. Na 't mens weer behoorlyk in vlees en kleren gezet te hebben, liet ik haar de zaal verlaten in de vaste overtuiging dat ze nu precies wist ‘wat er alzo op badplaatsen voorvalt’. Ze zal daarmee effect maken op de krans: 'n specialiteit van reisindrukken en nauwgezette zedelykheid.