Ideën, vierde bundel
937.
Zeg nu eens, De Geyter, dat ik geen raad aanneem! Wat al nummertjes om ‘uit te pikken’.
En nu weer à nos moutons.
In die Havelaarszaak was geen plaats voor 't subtielste spitsvondigheidje van casuïstiek. Wy weten nu eenmaal dat wat den een verkeerd voorkomt, in sommige gevallen den ander kan geoorloofd schynen. Wie alzo niet beter wist, zou kunnen menen dat ik, met m'n zeer byzondere begrippen over zedelykheid, my gestuit voelde door zaken, die óf niet laakbaar waren, óf waarvan ik het laakbare te hoog had opgenomen. Een derde mogelykheid ware geweest, dat men - met behulp van ‘principes’ dan - een van deze meningen had voorgewend.
Niets daarvan!
De zaak kwam neer op diefstal, roof en moord, onder oogluiking en met behulp van de autoriteit. En nu heb ik nog niet het voornaamste genoemd. Het voornaamste is, dat dit alles was geworden: Regerings-systeem, 'n principe dus. Zie boven.
Nu ben ik zo vry te geloven, dat er geen ekonomische, politische of wysgerige ‘scholen’ zyn, die in zulken toestand geen kwaad zien, en dat ik alzo in m'n nadrukkelyke afkeuring daarvan, niet de minste excentriciteit beging.
Enigszins minder gewoon was het, dat ik aan deze afkeuring door woord en daad lucht gaf, en ten laatste m'n ontslag nam om niet medeplichtig te zyn. Wilt ge nu eens horen, hoe deze handeling onlangs werd gekwalificeerd door 'n modernen dominee?