Ideën, tweede bundel
458.
Ik kryg daar 'n brief van Jan de Witt. De man is boos omdat ik, naar hy beweert, in 452 hem verward heb met 'n... nicht - geloof ik - die burgemeester-pensionaris van Dordrecht geweest is. Ook zegt-i dat ik véél fouten maak van dien aard, onder andere in 135, waar ik den heer Thorbecke laat afvaardigen door Kralingen. Dat moet, geloof ik, Urk of Schokland wezen. Ik beken myn verregaande onwetendheid, en zou heel verlegen zyn, als ik byv. den naam moest noemen van den Statenbode die, op 21 Juni 1672, des avonds te half elf, De Witt vergezelde, toen deze, by 't verlaten der vergaderkamer van de Hollandse Staten, werd aangevallen door Cornelis de Bruyn, Pieter de Graeff en Adolf Borrebach. Ook weet ik den naam
*
niet van den beul die 't vonnis uitvoerde - onthoofding! - dat, ten zoen van dit feit, onder De Witts invloed, werd uitgesproken tegen Jacob de Graeff, den broeder van een der daders. Er is veel, zéér veel, dat ik niet weet. Ik kan zelfs aan 't nageslacht niet meedelen, hoe de dragonders heetten die gedurende de heuglyke Novemberfeesten van 1863, in last hadden den heer Thorbecke te beschermen tegen ál te nadrukkelyke uiting der volksliefde. Ook is 't my onmogelyk die behoefte aan bescherming overeen te brengen met de populariteit van iemand, wiens aanzien 't produkt wezen zou van de kieswetterig uitgedrukte vox populi. Eens voor al, ik erken zó weinig te weten... dat ik me byna ryp voel voor hollands minister, of voor schryver van staatskunstige auteurs-levensgangen. Dus: Thorbecke is niet van Kralingen, en de burgemeester van Dordt of Schiedam - ik weet niet recht - heette Cornelis, of zoiets, en de andere oudnicht heette Jan. Nu weten wy 't eens voor altyd, hoop ik.
Het vlees is nog altyd zeer duur.