Ideën, zevende bundel
1211.
Ook Dieper hield er 'n wezen op na, dat tienmaal in de week 'n flemerig: ‘een man als U, m'nheer Dieper!’ by hem plaatsen kon, en... op straffe van ongenade, plaatsen moest. De majesteit waarmee de oude boekhouder in zyn huis om z'n sloffen riep, of 'n ketel saliemelk bestelde - zo byzonder goed tegen de ‘zinkings’ - was nauw verwant aan 't zelfde hondenkarakter dat hem zou hebben genoopt de pantoffels van ‘m'nheer’ te kussen, wanneer dit blyk van rechtgeaarde boekhouwery mocht gevorderd worden.
Uitdrukkelyk herhaal ik de betuiging dat we hier, in weerwil van dat alles, geenszins te doen hebben met ‘slechte mensen’ in gewonen zin. De lezer die diefstal, moord of doodslag verwacht, zal zich bedrogen vinden. Byna zou ik durven zeggen dat de figuren die ik in deze afdeling der Wouter-geschiedenis ten tonele voer, te laag stonden voor eigenlyke misdaad. Doch ook dit zou alweder niet correct uitgedrukt zyn. (13) Eigenlyk misdadig waren ze wél. Ze waren het slechts niet in den oneigenlyk-uitsluitend officiëlen zin dien men aan dit woord hecht. Laat me dan m'n bedoeling enigszins duidelyk maken door de betuiging dat al die personen zyn ten grave gegaan zonder ooit in compromitterende aanraking met Politie of Justitie geweest te zyn. Iets fraaiers mag ik er niet van zeggen.
- Een man als U, m'nheer, moest al lang buiten wezen, nietwaar, jongeheer?
- Ja, papa. 't Seizoen gaat voorby, papa!
- Dat is waar, Pompile. Maar... als mama niet reizen kan... wat zullen we 'r aan doen? Ik hoor van Gerrit dat mama weer heel erg is, byzonder erg, Pompile!
Dit had hy van ‘Gerrit’ vernomen. De onnozele lezer die nooit te logeren werd gevraagd aan 't hof van Spanje, en dus niet ingewyd kan zyn in de verheven etikette van zo'n Kopperlithse huishouding, is misschien verwonderd dat 'n man bericht van den gezondheidstoestand zyner vrouw ontvangt door bemidde-ling van den knecht. Men bedenke dat - op 'n kleine uitzondering na, die straks zal gemeld worden - slechts zeer weinige stervelingen toegang hadden tot de suite, waar ‘mevrouw’ huisde, sliep, ziek was, at en dronk, enz. Daar was 'n ‘juffrouw’ die haar gezelschap hield, en 'n kamenier voor 't aan- of uitkleden, en 't optooien. Want... opgetooid wérd ze. Doch zie, deze beide mynslavinnen waren niet sterk genoeg om 't logge schepsel uit haar bed op den rolstoel te helpen, waarmee ze naar 't voorvenster van de ‘zykamer’ moest gekruid worden. Jaren geleden reeds was er over deze zwarigheid 'n kantoor- en familieraad belegd, met den kanonieken uitslag dat de ook toen reeds niet jeugdige Gerrit zou worden beschouwd als geslachteloos, 'n vererende onderscheiding die hem 't recht van toegang tot den harem verschafte. Men bedenke dat het er donker was, en de sultane sedert lang grootmoeder. Deze regeling omtrent Gerrit voldeed te meer aan den eis, omdat zy samenviel met de voortdurende noodzakelykheid om hem met boodschappen te belasten. Gedurende Wouters wittebroodsweken pynigde hem telkens z'n wanbegrip, wanneer een der meiden of de kamenier Gerrit kwamen zoeken met de onheldere toelichting: ‘'t is, weet je, om mevrouw te kruien... ze wil er uit’ of: ‘ze wil er in’. Ook begreep-i niet volkomen wat er bedoeld werd met den roep: ‘Gerrit, mevrouws boeken ruilen!’ Maar dit alles helderde zich weldra op. Dat eeuwige boekenruilen stond in verband met haar verveling. Ze was geabonneerd in drie leesbibliotheken tegelyk, en verslond al wat daarin frans was. Dat er noch door haar, noch door wien ook van de andere familieleden ooit 'n penning besteed werd om 'n boek te kopen, spreekt vanzelf. Van 'n bibliotheek was geen spoor in den huize Kopperlith! De ‘heren’ meenden dat zo-iets behoorde by geleerdheid, 'n eigenschap waarvoor zy allerfatsoenlykst den neus optrokken.
Wat overigens die geheimzinnige suite-kamer aangaat, het is te veronderstellen dat ze weleens bezocht werd door Pompile en Eugène ook, wanneer deze jongeheren hun: ‘broodje gingen eten by mama’ maar overigens waagde zich daarin vóór het uur van 't middagmaal geen schepsel. Dan namelyk, maar ook dan eerst, kon de oudeheer z'n huwelyksgeluk 'n uurtje te zien krygen. Z'n vurige drift om vóór dat ogenblik iets te vernemen van de wyze waarop zy den nacht had doorgebracht, kon alleen door Gerrit bevredigd worden, en deze ontleende alweer aan deze byzonderheid zeker gewicht, dat hy zeer handig wist op de schaal te leggen in z'n eeuwigen gezagstryd met: ‘die Wullekes!’ De manier waarop hy 't aanlei om z'n welkome voorwendsels tot dienstweigering toe te passen, is niet moeilyk te raden. Zodra de wyze kantoorheer iets gelastte dat den kantooren huisloper niet aanstond, moest deze juist ‘boekenruilen voor mevrouw’, 'n ultima ratio die Wilkens niet dan schoorvoetend aandurfde. En, als: ‘mevrouw straks misschien zou moeten gekrooie worden’ verzonk de autoriteit van den gehaten onderchef in 't peilloos Niet, juist waar Gerrit ze gaarne zag om ze op z'n gemak uit het oog te verliezen.