Ideën, vijfde bundel
1051b.
Voor den ‘staatsman’...
Het verveelt me, dit woord telkens te merken met aanhalingstekens, waar ik 't gebruik in kranterigen zin. De definitie van wat ik 'n Staatsman noem, heb ik nog niet kunnen geven. Volgens de fraseologie van den dag, is 't iemand die op 't hoofd van een der haagse departementen is komen neervallen, na 't beschryven van 'n baan die met den lieven exakten parabool niets gemeens heeft. Ik zoek 'n woord, één woord, om Louise's omschryving uit te drukken: ‘omhoog gevallen door gebrek aan zwaarte’. En dat ene woord vind ik niet. De benaming: luchtballon is onbruikbaar, omdat we by zo'n ding gewoonlyk alleen aan stygen denken. En bovendien... men weet waar het vandaan komt. Ieder ziet in, dat geen rechtgeaarde luchtbol zich 't sobriquet ‘staatsman’ zou laten welgevallen. Daar ik de verwarring tussen den waren zin van 't woord, en de betekenis die de kiezery-polemiek daaraan gegeven heeft, niet mag in de hand werken, ben ik dus wel genoodzaakt me tot nader beraad van die vervelende guillemets te blyven bedienen.
Voor den ‘staatsman’ alzo, die de Kunst niet wil opnemen binnen den kring van z'n bemoeienis, schynen de beschouwingen waarmee 't vorig nummer sloot, niets te betekenen. Doch, omgekeerd, zyn politisch maxime is wél van betekenis voor den opmerker die de hedendaagse ‘staatkunde’ tot 'n onderwerp van wysgerig onderzoek maakt.
De zodanige redeneert aldus:
Om aan 't hoofd eens Volks te staan, en het in zekere richting te leiden, is kracht nodig. Men omschryve die kracht als: beroep op de Wet...
Dit beroep is op zichzelf beschouwd, ydel. Er moet iets achter zitten.
...als persoonlyke invloed...
Deze is voorbygaande, en levert nooit 'n staatkundig beginsel. ...als: uitvloeisel van zeker organismus...
Het organismus regelt de kracht, maar brengt ze niet voort.
Hoe men zich wende of kere, die kracht zelf kan niet gemist worden. Ze moge rechtstreeks werken, of langs omwegen...
In 't laatste geval gaat er veel verloren aan onnutte wryving.
...men moge ze concentreren of verbrokkelen, altyd blyft de behoefte aan kracht bestaan. Evenals in de werktuigkunde, komt alzo hier de vraag te pas: van welke soort die kracht is? Kan men op haar rekenen? Het voorbyzien van deze vraag, maakte alle andere berekeningen nutteloos. Ziehier dan ook de reden, waarom ik me dikwyls zo minachtend uitliet over sommige dusgenaamde ‘kwestiën van den dag’. Het was me niet de moeite waard te onderzoeken of 2 × 2 vyf of drie wezen zou, nu ik eenmaal had zien vaststellen dat het niet vier mocht zyn. Het punt van uitgang onzer hedendaagse staatslieden - d.i. van de mannen die, ten gevolge ener verkeerde mekaniek, van tyd tot tyd aan 't hoofd worden gesteld - was niet rationeler, en kon dit ook niet wezen, dan de motieven-zelf die hen naar boven stuwden. Eigenlyk zyn we Thorbecke dank schuldig, dat hy zo kinderlyk onvoorzichtig den tekst leverde om dit aan te tonen. Z'n spreuk ‘Kunst is geen Regeringszaak’ is 'n confiteor. Gewoonlyk kent men den boom aan de vrucht, en ook deze kenbron der waarheid werd ons sedert '48 nogal gul toegankelyk gemaakt. Maar alsof dit niet genoeg ware, Thorbecke's gezegde wyst ons bovendien op de soort van den boom, om ons voor te bereiden op de vrucht die daarvan te verwachten is. Men verhaalt dat 'n oud Grieks wysgeer, als schipbreukeling zekeren oever betredende waar-i geometrische figuren in 't zand beschreven zag, met vreugd uitriep: we zyn onder mensen! Vrage: wat zou de man geroepen hebben, als-i aangeland ware op 't Byblad waarin Thorbecke z'n oekase over Kunst proklameerde? Was 't niet om terstond hals-over-hoofd weer in zee te springen? Vooral indien men hem gezegd had, dat de verkondiger van die dorheids-religie, de gekozen voorganger des Volks was! Zou hy zich nog den tyd gegund hebben te vragen: door wélke middelen die man zich tot uitverkorene des Volks had weten te maken?
Er moet toch immers iets zyn, vanwaar de onmisbare kracht ener Regering uitgaat, nietwaar?
Ieder heeft hiertoe zeker ‘beginsel’ by-de-hand. Of liever, men sluit zich gemakshalve aan by zekere party, côterie, fraktie of clique die verondersteld wordt zodanig beginsel voor te staan. De namen van die partyen, côterieën, enz. zyn gewoonlyk slechts klanken, die even weinig betekenis hebben als die beginselen zelf. Reeds in Vorstenschool liet ik een myner personen hierop doelen. Men zal misschien verbaasd staan over m'n onwetendheid, als ik betuig niet te weten wat de meeste anen en ismen betekenen.
Deze of gene noemt zich republikein. Beduidt dit, dat anderen géén voorstanders zyn van de algemene zaak? Wat is demokratie? Is de bedoeling van dit woord, dat 'n Volk zichzelf regere? Maar eilieve, dit is juist artikel één in den catechismus van elken tiran. Ook hy immers beweert de vertegenwoordiger van 't Volk te zyn? Ik hoor spreken van... reaktionnairen - niemand noemt zich zo - en van vryzinnigen... zó noemt zich iedereen. Doch in dit alles vinden we noch omschryving noch aanduiding van de kracht waarmee men de machine wil in beweging brengen of houden.
Die aanduiding ontbreekt evenzeer in landen waar men gewoon is, dynastieke sympathieën uit te geven voor ‘staatkundige’ beginselen. Het al of niet aanhangen van 'n Bourbon, heeft met ‘Staatkunde’ niets gemeen. Dit is 'n vooroordeel, uitgestrooid en levendig gehouden door de spelers die in 't kinderachtig dynastie-spelletje hun mise op nummer Oranje of nummer Henriquint, e.d. hebben gezet.
Een Regering is goed of slecht, naar 't gehalte van de kracht waarop ze steunt, én omdat daarvan haar duurzaamheid afhangt - zowel vereiste tot wél-handelen, als gevolg daarvan - én omdat haar handelingen met dat gehalte in overeenstemming blyven moeten. Wie zich opdringt met de bajonet, moet zich met bajonetten handhaven, en kan dus noch wél handelen, noch voortduren. Waarop nu steunt een Regering die niets weten wil van een der hoofdeigenaardigheden - oorzaak en gevolg tevens - van Beschaving? Wat zou Thorbecke geantwoord hebben, indien men hem categorisch had afgevraagd: wat hy dan wél beschouwde als Regeringszaak?
Hy zou daarop iets gemompeld hebben over ambtenary:
De provinciale gouverneurs behoren Commissarissen des Konings te heten...
Wel verbazend!
En over administratie, of zuinigheid van de nietigste soort, over économie de bouts de chandelle:
‘Die koffie-partytjes in de stembureaux werken allervaderlandbedervendst!’
Nog verbazender!
En tenslotte zou hy getracht hebben zich op parlementaire manier - daar zyn ze voor, die parlementen! - te onthouden van antwoord. Maar ik in zyn plaats, zou den lastigen vrager hebben te woord gestaan, door hem te wyzen op 't boekske ‘dat den lezer in staat stelt, 'n blik te werpen op den politieken levensgang van den auteur’. Dááruit inderdaad kan men leren wat Thorbecke verstond onder 't woord Staatkunde. Dááruit ook, uit welke bronnen hy de kracht meende te kunnen scheppen, om in 'n moeilyk tydsgewricht met goed gevolg aan 't hoofd van 'n Volk te staan: kommiezery en bureau-subtiliteitjes!
Onoprecht was-i niet. De spichtige dorheid van z'n oordeel over Kunst als staatkundig gegeven, vinden wy in die politische geloofsbelydenis ten volle terug.
De lezer herinnert zich hoe ik, nu tien jaren geleden reeds, tegen dit alles gewaarschuwd heb. (451, 452) Daarop is 1866 gevolgd!
In '67 waarschuwde ik andermaal in m'n stuk over ‘Pruisen en Nederland’. Men heeft niet geluisterd. Zullen thans myn woorden ingang vinden, nu ook 't jaar 1870 ons is komen aansporen tot wat veerkracht?
Men bedenke wél, dat er aan Thorbecke's dood niets gewonnen is. De dwaallichtjes die uit het door hem gegraven poeltje opflikkerden, warlen ons nog altyd voor ogen. En dit zal zo blyven tot die poel gedempt is... 'n streven dat moeilyk kan uitgaan van die volksvertegenwoordigende dwaallichtjes zelf. Om gelyke oorzaak is er geen bescherming van Kunst te wachten van een Vergadering die haar oorsprong te danken heeft aan de ál te plompe fiktie onzer Kieswet.
Ik behoud me voor, het hier gebezigde woord ‘bescherming’ later te wyzigen, daar het te betwyfelen valt of er inderdaad bescherming nodig, ja zelfs of ze gewenst is. De behandeling der vraag: wat er dan ten behoeve van de zogenaamd-hogere belangen des Volks kan gedaan worden door wezenlyke Staatslieden, moet ik voorlopig uitstellen. Eerstens omdat ik door ongesteldheid me op 't ogenblik niet in staat voel, de zaak zo grondig te behandelen als ze verdient. En vervolgens, omdat ik vooraf de gehele schone redevoering van den heer Wintgens in handen van m'n lezers wenste te zien. Dit stuk namelyk levert 'n stevig punt van uitgang. De daarin voorkomende waarheden zyn treffend, en bovendien kan men er uit leren, op welk soort van terrein zich iemand beweegt die 'n hoger beginsel huldigt dan állernaast voor de hand liggende spaarzaamheid. De ware ekonomie gehoorzaamt aan ándere wetten.
Voor 't ogenblik alleen twee stellingen en een gissing:
Het waarderen van Kunst door de Regering, is Volkszaak.
Wie de materiële betekenis van 't ideale uit het oog verliest, is 'n slordig huishouder.
Misschien laten zich de grenzen der gepaste Regeringsbemoeienis met Kunst en Wetenschap, bepalen naar de stoffelyke gevol-gen - d.i. financieel en politisch - die vermoedelyk van zulke bemoeienis te wachten zyn.