Ideën, vijfde bundel
1051.
Het spreekt vanzelf dat onderwerpen als de in 't vorig hoofdstuk aangeroerde, beneden de aandacht zyn van ‘staatslieden’ die hun bekwaamheid wyden aan bureauzaken: kommiezery, en Kamerdebat: parlementarisme. Er blykt dus dat de voorgewende minachting voor 't zogenaamd hogere, volstrekt geen bewys levert voor zorgvuldige behartiging van de praktyk. Het is niet genoeg, zich boven of beneden schilderyen en standbeelden te stellen, om op de ware hoogte van den Nederlandsen waterstand te zyn. Ook in deze zaken kan men zeer wel, 't éne niet erkennende, 't andere verwaarlozen.
We ontdekken namelyk dezelfde slordigheid van opvatting, op velerlei gebied. Hier als elders heerst dat ‘aanleggen op 'n verkeerd gekozen doel’, dat ‘misgrypen’ waarvan ik een-en-ander zeide in 't slot van m'n vorigen bundel. Een zelfstandig denker, 'n uitstekend mens, 'n werkelyk staatsman, zou z'n denkbeelden noch willen noch kunnen pasmaken voor 't begrip van 'n college. (9, en overal!) Wie dus minister is, en dat blyven wil, moet zich wel voegen naar zo'n heterogeen onding (336) en trachten het op deze of gene wyze aan zich te verbinden. Hiertoe is, by gebrek aan beter, nodig dat men van tyd tot tyd iets als 'n maxime te voorschyn brengt, dat op den klank af, gelden kan als leus. Wat nu te kiezen? De Witte en Rode Rozen van de Yorken en Lancasters hebben uitgediend. Schieringers en Vetkopers, Heeckerens en Bronkhorsten, Hoeksen en Kabeljauwsen, Patriotten en Oranjeklanten... dit alles is vergeten. 't Zou moeilyk zyn Welfen en Gibellynen, Montague's en Capulet's populair te maken in Nederland. Kruis en Halvemaan zyn versleten symbolen, en zelfs de bisschops-kwestie...
Kom aan, we zullen iets klinkends zeggen over Kunst! Zie hier 't schema van 'n nooit gehouden verhandeling:
‘Ons principe, myne heren, is...’
Hear, hear, onze minister heeft 'n principe! Dat 's wat ánders dan die beginselloze behouders!
‘Ons principe is dat we ons niet bemoeien met Kunst...’
Dat 's niets nieuws, roepen de tegenstanders. Uw grondbeginsel werd sedert lang beoefend door Hunnen, Vandalen, Vuurlanders, Irokezen, Chippaways en Nadowessiërs... en zelfs door ons, conservatieven. We betwisten u - wy en al die anderen! - allerplechtigst het prioriteitsrecht op die leus.
‘Laat ons wél onderscheiden, myne heren! Dat m'n principe sedert onheuglyke tyden beoefend werd, en zelfs by vele volkeren en staatspartyen niet zonder vrucht, kan ik niet ontkennen. Doch... behoorlyk geformuleerd, benoemd tot leidraad, aangenomen als punt van uitgang, bevorderd tot hoeksteen, verheven tot levendmakende kracht, werd het nooit! Dit hebben noch Vandalen, noch Behouders gedaan.’
Dát is waar, roepen de geestverwanten. De nieuwigheid zit 'm in den moed van 't proklameren!
‘Vergun my nu m'n stelsel te ontwikkelen. De Geschiedenis des Mensdoms bestaat in een onafgebrokene opvolging van leuzen. Wie deze leuzen achter elkaar weet op te zeggen, kent de Geschiedenis. En wie 'n nieuwe leus uitvindt, heeft 'n brok Geschiedenis gemaakt. Daarmee, myne heren, ben ik op dezen ogenblik bezig. Ik verzoek u dus, my niet in de rede te vallen. Er was eenmaal zeker Volk dat zich in ogenblikken van geestvervoering vermaakte met het uitschreeuwen van 't refrein: panem et circenses! Deze galm heeft veel raddraaiers in 't leven gehouden. Maar... de tyden veranderen, d.i. de leuzen veranderen, en daarmee de Geschiedenis. Deze verandering is noodzakelyk, omdat 'n stilstaande Geschiedenis eigenlyk geen Geschiedenis wezen zou. De eerste verandering nu, was, dat de hogere Beschaving sedert lang dat geroep om panis heeft afgeschaft. Wat my betreft, ik geef den brui van circenses. Ziehier dus myn principe: weg met circenses!’
Hear, hear!
‘Weg met Homerus, Phidias, Apelles, Sophokles!’
Hear, hear!
‘Weg met de Muzen!’
Hear, hear!
‘Weg met Pallas Athene!’
Hier bromden sommige ontevredenen: pallas... palladium! Maar ze werden overschreeuwd door: hear, hear!
‘Weg met Kunst alzo!’
Precies!
‘De eigenlyke oorzaak onzer ingenomenheid met dit principe, is veelsoortig. Ten eerste zal ieder die wél denkt, ons na deze verklaring aanzien voor 'n praktisch man. “Wie de Kunst veracht, zal stevige dyken bouwen.” Zo redeneert al wat... niet redeneert. Ten tweede is Staatkunde 'n positieve wetenschap, zeer positief. Ze heeft met Kunst niets te maken, omdat Kunst van oudsher 'n zaak is van... dromery. Staatkunde, myne heren, is onveranderlyk in haar principes, terwyl de Kunst by den dag verandert. De pyramiden zyn geheel anders gebouwd dan 't Binnenhof, terwyl de staatkunde der Faraonen...
Over die staatkunde zou ik veel kunnen zeggen, maar ik weerhoud me, omdat ik den schyn wil ontgaan van bekendheid met archaeologie, een vak dat aan Kunst verwant is, en dus niet te pas komt in 'n deftige Kamer.
De Kunst dan, myne Heren, is... als een der hulpmiddelen van poëzie... 'n stokpaardje van dwazen. De verstandige beoefent alleen de enig-zaligmakende religie van... 't gekozen worden, en houdt zich ver van de gekken, die...’
Kom aan, Thorbecke! Ik zal u afhelpen van uw speech die in 't riet loopt. Ziehier wat onze Langendyk er van zei. Hy schynt uw zotteklap voorzien te hebben: dichtersplicht!
't Onnozel volkje houdt poëten
Voor dwaze hoofden vol van waan:
Maar wilt gy de oorzaak daarvan weten?
't Ziet gekken voor poëten aan.
Dat velen, die zekere kunsten tot hun beroepsvak kozen, zich alleen dáárom durven uitgeven voor kunstenaars... eilieve, waarom zou alleen dit vak bevryd gebleven zyn van den alom invretenden kanker der kwakzalvery? Dat de poëzie, de ware innige gemoedspoëzie, veel te lyden heeft onder den kwaden naam waarin ze gebracht is door verzenmakers, spreekt ook vanzelf. En dat de Wysbegeerte, verminkt tot schoolsysteempjes, als zodanig 'n onbruikbaar werktuig werd, ja zelfs 'n beletsel om tot waarheid te geraken... wie zal 't ontkennen?
Het zou juist de plicht van den ‘staatsman’ Thorbecke geweest zyn, het echte te leren onderscheiden van 't onechte. (114) Hiertoe was-i niet in staat. We mogen aannemen dat hy ook Wetenschap en Poëzie in den ban zou gedaan hebben, en tevens - evenals de zeer oppervlakkige Frédéric le philosophe, die niet eens de betekenis van 't woord verstond (33) - de Wysbegeerte, wanneer slechts niet deze benamingen wat lang waren geweest voor 't apophthegmisch vormpje, waarin hy nu eenmaal z'n Regerings-principe wou inkleden om den wille van 't effekt.
Geen Kunst? Dat noem ik: niet-kunnen.
[*]
Zelfs de taal protesteert tegen Thorbecke's plompheid. De woorden Koning en Kunst zyn na verwant.
(1873)
Geen Wetenschap? Dat noem ik: niet weten.
Geen Wysbegeerte? Dat noem ik: niet willen weten.
Geen ποίησισ? Dat noem ik: niet maken, niet scheppen, niet voortbrengen. Dat noem ik onvruchtbaar zyn.
Heb ik over zulke leus- of party-regerinkjes ooit iets anders gezegd?
Men mene in 's hemelsnaam niet, dat er du temps qui court iets zou gewonnen worden by 't verwisselen van liberale dorheid voor conservatieve droogte. In de beoefening van 't niet weten, niet kunnen en niet doen, steken onze Staatspartyen elkander naar de kroon. En dit kan niet anders. De uitstekendste mannen worden bedorven door wat ze gewoon zyn te noemen: ‘hun politieke loopbaan’. Dat deze hen vertrouwd maakte met de détours du serail op 't Binnenhof, baat het Volk niet. Dat Volk heeft zekere behoeften...
Zie daaromtrent alweer Leentjes verslag van den ‘Onechte Zoon’.