Ideën, zesde bundel
1205.
Het is niet volkomen zeker, of de Ouwetyds uit de wereldgeschiedenis verdwynen tegelyk met een der menigvuldige vallen van Babylon, die telkens zo aandoenlyk worden geprofeteerd in de Schrift, en wel met 'n leedvermaak alsof de ‘Heer’ 'n byzonderen hekel aan die stad had, en of 't koelen van z'n wrevel hem buitengewone moeite kostte. Ook de oorsprong van de Kopperliths is moeilyk na te gaan, en ik wraak elke inlichting die te dezer zake zou kunnen worden gegeven door 'n grieks lexicon. Van versteende vuiligheid is hier geen spraak, want de overgrootvader van den ouden heer was loopjongen by 'n bloemist, en oefende dus een te welriekend ambacht uit, om aan etymologische pedanterie vat te geven tot het al te betekenisvol vertalen van z'n naam. In de dagen van den tulpenhandel was de zoon van den aspirant-tuinier 'n paar graden gestegen, zoal niet in geestelyk opzicht, dan toch in maatschappelyken rang. Eén geslacht daarna, wist de vertegenwoordiger van de familie zich te nestelen op de Keizersgracht, en wel in 't zelfde huis waar we vandaag Wouter hebben ingeleid. De tegenwoordige ‘oudeheer’ erfde van z'n vader 'n handel in Oostindische lynwaden, en trok zich uit de ‘zaken’ terug toen de amerikaanse katoen zich meester maakte van de markt, en engelse wevers en drukkers van 't fabrikaat. Het naderschuiven van de bron bedierf 't monopolie waarvan onze groot-ouwelui byzondere liefhebbers waren, omdat het openstellen van concurrentie zekere inspanning noodzakelyk maakt, die niet kan gevorderd worden van 'n ‘man met fortuin, zoals m'nheer Kopperlith’. Zo luidde Diepers plechtig advies. Het geschiedde in die dagen, dat de jongeheer Pompile werd aangesteld tot procuratiehouder en chef, doch altyd slechts voorzover dien lappenhandel aanging, want het eigenlyk vermogen van den ‘ouden-heer’ met het daaraan verknocht diepzinnig geknutsel ‘in’ effecten, bleef onder diens byzondere hoede en behandeling, waarin-i met verbazende zaakkennis door den ouden Dieper werd bygestaan. Deze had hieraan op 't kantoor zekere wichtigheid te danken, die hy geenszins versmaadde, en z'n aanzien stond tot dat van Wilkens nagenoeg in rede, als 'n vod van papier tot 'n vod van katoen. Men weet nu eenmaal dat in onze eeuw, papier vóórgaat.
Die ‘handel’ in katoentjes - waarachtig, ze deden in diemet, shirting en sheeting ook! - heette te strekken tot 'n bezigheid voor de jongelui, want: ‘om-den-brode hoefden zy 't niet te doen! Waarlyk niet! Volstrekt niet! Papa was zeer ryk, o zo ryk!’
Aannemende dat het gesjacher met gedrukte katoentjes - en met de zo diep-wetenschappelyke diemetten, waarin Wilkens 'n specialiteit was - moest strekken tot voedsel voor de ziel der jongeheren Pompile en Eugène, en vertrouwende dat deze beide zielen geen geeuwhonger leden, kan men concluderen dat de twee onsterfelyke delen der ikheid van die jongeheren zeer goedkoop in 't leven waren te houden. De ziel van 'n muis zou by zo'n dieet bezweken zyn. Er is handel en... handel, dit wil ik wel geloven. Maar de ‘mannen van zaken’ worden beleefd verzocht, niet zeer boos te worden, als ik hier coram populo verklaar, dat hun ‘zaken’ gewoonlyk niet boven de bevatting gaan van 'n heel klein jongetje. Godbewaarme dat ik Wouters bekwaamheden overdryven zou, maar ik kan den lezer verzekeren dat er op 't kantoor van de heren Ouwetyd & Kopperlith niets voorviel, dat niet allergevoeglykst had kunnen worden toevertrouwd aan zyn ontwikkeling en kennis, het schryven van 'n kort briefjen in gebroken engels, misschien uitgezonderd. Ook enige routine in de boekhouding zou hem ontbroken hebben, maar overigens? Och, zo'n ‘handel’ is zo eenvoudig. Men koopt iets voor... zoveel, en verkoopt het voor 'n beetje meer, liefst voor den hoogsten prys die er te bedingen is, getemperd door de zorg om vandaag niemand af te schrikken door 'n inhaligheid, die hem al te duidelyk zou waarschuwen tegen 't vilproces waaraan men hoopt hem morgen te onderwerpen. En zo van den enen dag op den ander. Diepzinniger is de zaak niet. Maar wát moet men inslaan? Hiertoe wordt kennis vereist, zal menigeen denken, en wie luisteren zou naar Wilkens, kon allicht op 't idee komen dat er eens 'n huis te gronde was gegaan door 't bestellen van 'n ‘haarstreep-diemet’ te veel, en 'n stuk of wat ‘dubbelgebroken-streep’ te weinig. Ook Pompile wist lange verhandelingen te houden over kennis van ‘zaken’ naar aanleiding van 'n witte-gronds-driekleur-krieuweltje. Die heren zouden ons wel willen wys-maken dat hun ‘vak’ bovenmenselyke inspanning en studie vordert, en dat de arme wiens ziel haar bezigheid zocht buiten hun magazyn en kantoor, 'n zeer slecht figuur maken zou in de ‘zaken’. Zodanige overschatting ontmoet men overal. Welnu, lezer, 't is kwakzalvery! Verstand van koffie, verstand van kurken, verstand van lappen en vodden... eilieve, ga eens na, wie in 't laatste ressort al die verbazende verstanden keuren en vonnissen moet? De verbruiker immers? Al de vakwysheid van den jongeheer Pompile en van m'nheer Wilkens, moest ten laatste, om beslissend te worden goed- of afgekeurd, te berde komen by 'n dienstmaagd die 'n bont jak kocht, by 'n boeremeid die haar vryer 'n gekleurden halsdoek wou ten geschenke geven. Zeker soort van opgeblazenheid zal wél doen, 'n beetje te slinken na deze opmerking. Nog eens: er is handel en handel, maar de meeste beoefenaars van dergelyke speciaal-vakken staan waarschynlyk byzonder laag in ontwikkeling, en zéker is 't dat zy tot de uitoefening van hun ‘vak’ aan die ontwikkeling geen behoefte hebben. Wat is dat voor 'n levensdoel, zich te bekwamen in de behandeling van de vraag: of dienstmeiden zich dit jaar zullen opmooien met 'n ruitjen of met 'n streepje? Met 'n witte-grond-driekleur of 'n bruin palmpje? Of men de ‘dames’ zal kunnen wysmaken dat de... echte ware onvervalste zuivere paryse distinctie van 't seizoen - haute nouveauté, heus! - zich openbaren zal in spinazie-groen, in rooie-kool-paars, in kaas-schimmel-zilver, of in 'n ander wankleurtje, liefst zo onnoemelyk mogelyk? Ik blyf vragen, by welke wysgerige school de studenten in zúlke wetenschappen zich moeten aanmelden tot het erlangen van den meestergraad?
Toch neem ik 't niemand kwalyk dat-i 'n onbeduidend wezen is. Ook dezulken moeten er zyn, om de gaping te vullen die 'r anders bestaan zou tussen den Mens en z'n pantoffel. Maar... die pantoffel mag zich niet uitgeven voor 'n rylaars. Ik ken iemand die - hoed en hoge hakken meegerekend - maar zestig pond weegt. Ben ik daar boos om? Volstrekt niet. Maar zeker zou ik wrevelig z'n pretentie afwyzen, wanneer-i zich aan my wou opdringen als 'n reus. En wél word ik boos by 't ontwaren van lieden die, niets zynde, niets kunnende, en nooit iets degelyks hebbende uitgericht, 'n plaats in de Maatschappy innemen, welke hun meerderen toekomt. Ze zyn dieven. Afkeer van zúlk geboefte, gaf my aanleiding, in dit en 'n paar der volgende hoofdstukken het bekende draadjen om den poot der Kopperliths te slaan. Wie nu niet in gedrukte katoentjes ‘doet’ maar ‘in tabak is’ of ‘in’ gort, krenten, mixed pickle of schoensmeer - wie schoensmeer maakt, staat hoger! - wie niet precies ‘in’ die katoentjes rondkruipt, behoeft nu niet te denken dat het verboden is m'n opmerkingen toe te passen op zichzelf. Lieve hemel, wat zou m'n uitgever verdrietig zyn, wanneer m'n Wouter-epos alleen waarde had voor handelaars in manchesterse lynwaden: wittegrond-driekleur-victoria-fancies van Crawfurth-Leeds, met 'n krabbeltjen of 'n lovertjen of 'n moesjen, of met blokjes of 'n slangetjen of 'n krieuweltje met 'n oogjen... altyd 'n volslagen niemendalletje!
En in die niemendalletjes zou Wouter studeren, al den tyd dien-i overhield van de boodschappen voor den jongeheer Pompile. Daaraan zou z'n ziel worden besteed.
Is 't niet, om de dagen te betreuren van Pennewips afsnydende tekens in de lucht? De dagen van den Weledelen heer Motto, met z'n gehuurden snuifpot, en wat er verder op dien Zeedyk 't ‘voornaamste’ mag geweest zyn? Ja, ja, en zelfs - ik word daar byna onzedelyk - byna zou ik me vergrypen aan de verzuchting, m'n heldje terug te wensen op de boven-voor-achter-beneden-insteekkamer van juffrouw Laps! De verontreiniging die hem dáár dreigde, zou ternauwernood weerstand hebben geboden aan de pomp van Vrouw Claus, terwyl hier...
M'n bedoeling is nagenoeg, dat 'n gezonde beenbreuk my minder gevaarlyk voorkomt dan 't stikken in vermuffing. Gelooft ge niet met my, lezer, dat er veel mensenzielen te gronde gaan in 'n atmosfeer als die der Kopperliths? Maak liever 'n ambachtsman van uw jongen, of 'n matroos!