Multatuli.online


1204.

Wouter deed z'n boodschappen zo goed mogelyk, en zeker allerbeleefdst. Al die meiden die hem de deur openden, vonden hem 'n fatsoenlyk jongetje. Dit was al iets. Tot m'n innigen spyt mag ik niet zeggen dat-i zich zeer gedrukt voelde door de zonderlinge manier waarop men over z'n gaven beschikte. Hyzelf kende die gaven niet, en voelde zich in 't minst niet vernederd. Bovendien, hy was verheugd de buitenlucht in te ademen, en z'n leedjes eens te kunnen uitstrekken. 't Kwam hem voor, dat z'n ruggegraat in slaap gevallen was, en dat 'n beetje beweging hem goed zou doen. Nog iets: hy voelde zich in functie, en zou er niet afkerig van geweest zyn, 'n bordjen om z'n hals te hangen, met het opschrift: ‘deze jongeling wandelt langs 's heren straten, in dienst van de firma Ouwetyd & Kopperlith’ en niet zonder enige minachting zag-i neer op de velen die geen recht hadden op zo'n bordje.

Toen-i, na allerlei andere bedryven, was aangeland op de Leliegracht - de héle deftige zy! - en aangescheld had aan 't fameuze huis met spiegelglas, van veertien voet breed - het huis, meen ik - bespeurde hy terstond dat er door die ruiten heen gerecognosceerd werd, evenals 'n uur of zoveel geleden op die andere stoep. Maar de dame die hem begluurde, had 'n veel aangenamer uiterlyk dan de ‘oude mevrouw’ van de Keizersgracht. Julie Huddewitz, slechts sedert enige maanden de echtgenoot van Pompile, was 'n jong ding dat nog altyd niet diep genoeg was doorgedrongen in amsterdams fatsoen en in de hoge waardigheid van haar gemaal, om precies te weten wat 'n jongsten kantoorbediende niet toekomt. Ze liet Wouter binnenkomen, en vergat zich zo ver in haar ongemanierdheid, dat ze niet alleen geheel eigenhandig den liggenden jachthond aannam, maar zelfs aan Wouter de vraag richtte, hoe hy 't patroon vond? Een der oorzaken van haar wangedrag lag hierin, dat haar vader - 'n Duitser die ‘mooie slagen in koffie’ gedaan had - zelf kantoorbediende geweest, en nog niet lang genoeg in Holland gevestigd was, om te weten dat men zich met zo'n wezen nergens anders inlaat dan op 't kantoor. In vreemde landen namelyk, beschouwt de ‘patroon’ zich eerst dan van andere klei gekneed, wanneer de ‘bediende’ door 'n huwelyk zich voorgoed laat inlyven in den niet-vlees-etenden stand. Van dat ogenblik af, heeft hyzelf zich z'n ontcasting te wyten. In Nederland echter neemt die uitsluiting lang voor 't huwelyk 'n aanvang, en eigenlyk reeds voor de geboorte. Voor 'n jongeling die daar de eerste levensduisterheid aanschouwen mocht - verzenmakers, die 't zo nauw niet nemen met de waarheid, noemen 't licht! - bestaat kans om generaal te worden, zeeheld, planeet-ontdekker, wereldberoemd kunstenaar, vaandrager van den vaderlandsen roem... byna al wat men wil, maar deelgenoot in de firma Ouwetyd & Kopperlith wordt-i niet! Men zou, om dat te beleven, z'n eigen kleinzoon moeten worden, want - dit erken ik - in 't derde geslacht gelukt het soms 'n handig avonturier, zich te doen vergeven dat z'n overgrootvader de vreselyke misdaad begaan had, iets anders te wezen dan ‘patroon’. Dit alles nu wist Julie Huddewitz wel, maar ze was er nog niet genoeg van doordrongen, en daarom boog zy zich op den gewichtigen maandag dien ik beschryf, zo onvoorzichtig neder tot belangstelling in Wouters opinie over dien jachthond. Ik weet niet of zy ooit dochters ter wereld bracht, maar zo ja... deze zouden zich niet zo ver vergeten hebben! Het verheven geslacht maakt plaats voor verhevener geslachten.

Wanneer Wouter behoefte gevoeld had aan bemoediging by 't intreden van z'n nieuwe loopbaan, dan ware zy hem waarschynlyk geleverd door die verregaande neerbuigendheid van mevrouw Kopperlith-Huddewitz. Een dame in 'n huis met spiegelglas, op de Leliegracht - hele deftige zy - had hém z'n opinie gevraagd! Dit maakte hem dan ook zo opgetogen, dat-i op 't punt stond een der zotste antwoorden te geven, die er konden bedacht worden. Maar ze kwam hem voor:

- Drie gulden, zestien? Vind je 't niet wat duur?

- O, mevrouw...

En hy hakkelde. Ik geloof dat-i zeggen wou: ‘mag ik 'n paar dubbeltjes van dien vreselyken prys voor myn rekening nemen?’ Maar hy bedacht nog bytyds dat-i van die paar dubbeltjes juist het allereerste niet bezat, en vergenoegde zich dus met de betuiging dat-i nog geen verstand had van borduurpatroontjes. 't Spreekt vanzelf dat-i zich ernstig voornam dien tak van wetenschap tot 'n onderwerp van byzondere studie te maken. Voorlopig bepaalde hy zich tot de vraag:

- Verkiest mevrouw dat ik nog eens ga beproeven by juffrouw Lins...

- Wel zeker, ga jy nog eens vragen by juffrouw Lins of 't niet wat minder kan, byvoorbeeld voor... drie gulden, twaalf? Of... als 't mogelyk is, voor drie gulden, tien?

En met deze zielverheffende opdracht sukkelde Wouter door den modder. Want het had zwaar geregend na al die hitte, en de straten zagen er amsterdams uit. Een regenscherm had-i niet, en hy versleet driemaal meer aan schoeisel en kleren, dan door de vier stuivers die hy inderdaad in den tapisseriewinkel wist af te dingen, kon worden gedekt. Zó religieus vervulde hy dien dag z'n naastby-liggende plicht, of wat de arme jongen daarvoor hield.

Juffrouw Lins vroeg, na z'n vertrek, aan haar adjudantjes:

- Wat scheelde dat jongetje toch? 't Leek wel of-i me kussen of... vermoorden wou om die paar stuivers?

Toen hy, na bericht te hebben gedaan van z'n zegevierend wedervaren, voor den tweeden keer den stoep van 't huis met spiegelglas afstapte, stond er 'n rytuig voor de deur. Dit won hem den tocht naar de Kortekrulledwarsstraat uit, want op last van de ‘jonge mevrouw’ kwam de meid hem achterna roepen dat dit de britschka van m'nheer Kopperlith was, en die koetsier de Jakob aan wien hy 'n boodschap had. Hy stelde zich met aandoenlyke bescheidenheid voor, als de ‘nieuwe jongste-bediende’ van 't kantoor, en zei wat-i te zeggen had. Uit de britschka golfde een vleesklomp, 'n reuzin, Hersilia Kopperlith, de zwaarlyvige huwelyksvreugd van den Elzasser Heinrich Calbb, die te Amsterdam consul van z'n land was, en tevens chef van 'n han-delshuis. Met andere woorden: de man ‘deed’ in katoentjes. Maar heel in 't deftige, namelyk in katoentjes van Mühlhausen. Engelse lappen van Manchester zyn minder aanzienlyk. En daarin toch slechts handelde met grote inspanning van ziel en geestkracht, de zeer verheven firma Ouwetyd & Kopperlith. Het is den begaafden lezer misschien bekend dat de grootste mannen hun zwakke zyde hebben, en dat niemand zo totaal wordt ondergedompeld in den Styx van kreupele voornaamheid, of er blyft 'n kwetsbare hiel waarop laaghartige vyanden hun pylen schieten. Die vervloekte manchesterse katoentjes! Ze maakten vlek op 't Kopperlithse fatsoensschild, en eigenlyk op de hele Keizersgracht.