Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
654.
Doch, dit alles gaat den koper niet aan. Hy is - zoal niet strikt genomen als mens, dan toch in byzondere verhouding tegenover den maker en leverancier van kunstvoorwerpen - volkomen in z'n recht, zich goud aan te schaffen voor den prys dien 't yzer waard is, zodra gebrek aan konkurrentie hem dezen voordeligen handel mogelyk maakt. Neen, meer nog, we betoogden reeds dat dit goud inderdaad slechts de waarde van yzer heeft, indien het voor yzerprys te bekomen is. Geen staathuishoudkundige zal dit ontkennen. De waardigheid zelve der kunst schryft haar voor, zich in haar aanraking met de maatschappy te onderwerpen aan de wetten die deze maatschappy beheersen, voorzover ze niet voortvloeiden uit luim, uit misbruik van macht door enkelen, maar indien zy - gelyk hier 't geval is - werden voorgeschreven door een autoriteit, welker gezag vooral de kunstenaar behoort te eerbiedigen: door de logische noodzakelykheid.
Het zou hém, den vriend der natuur, zeer kwalyk staan indien hy, voorgevende te gloeien van geestdrift voor haar intègre onveranderlykheid, te zynen behoeve een beschermende afwyking van den regel inriep. Dit ware lafhartigheid, misdaad en zotterny.
Laf zou 't zyn, den stryd tegen de wereld niet te durven voeren, dan onder bedekking van een harnas, door tover-formulieren van 'n gunstig vooroordeel gewyd. Niet alzó was de bedoeling van z'n meesteresse, toen ze den handschoen neerwierp in de arena.
Misdadig is de poging des kunstenaars, zich groter deel toe te eigenen van de algemene welvaart, dan bedongen is door de hem bekende voorwaarden waarop hy ter mededinging werd toegelaten. Dat anderen vals spel spelen, is hún zaak. En bovendien, in dit tricheren van anderen is gewoonlyk iets oprechts. De koopman, de spekulant, die middel weet te vinden meer geldswaarde aan genot uit de maatschappy te halen, dan 't bedrag der door hem geleverde nuttigheid, graveerde geen bla-
*
zoen op z'n wapenschild, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hy iets anders beoogt, dan geld. Hy waarschuwt. Hy en de maatschappy zelfstryden met gelyke, onedele - goed, maar: gelyk-onedele - wapens. De kunstenaar echter, die voorgeeft hoger te staan dan de wereld, mag niet aan die wereld ontlenen wat hyzelf in haar wraakt. Hoe, zyn trots zou zich verzetten tegen gelykstelling met den Spiessbürger, en er zou blyken dat die ziele-hoogheid gemaakt was, voorgewend, gehuicheld? Hy zou zich mogen verlagen tot 'n zaligheids-preker, die met de ene hand ten hemel wyst, om de aandacht af te leiden van de andere, die grypt wat er kan gegrepen worden op aarde? Van zulke kunst spraken we niet!
En zotterny? De artist die 'n exceptioneel wetje zou verlangen, ter bescherming van z'n - in dat geval kompleet onnodig - welvaren, moet om konsekwent te zyn, tevens in andere opzichten z'n ontslag nemen uit het staatsverband van z'n miskende gebiedster. Hy moet geen honger hebben, geen zwaarte, geen hoop, geen vreugd, geen pyn, geen behoefte... hy moet niets hebben, en is dus, by gebrek aan eigenschappen, zelf niets.