Ideën, vijfde bundel
1048.
De geschiedenis van Genoveva was op de prent geheel uitverteld, en liet weinig te gissen over. De auteur der onderschriften had de zaak volkomen afgedaan, en al stuitte Wouter hier en daar op 'n woord dat-i niet vertalen kon - 't spreekt immers vanzelf, dat we hier te doen hebben met duits fabrikaat? - toch was de hoofdzaak helderder dan geschikt zou geweest zyn om arbeid te geven aan Wouters fantasie. En... zonderling, met de onopgehelderde byzaken bemoeide zich die fantasie niet.
Of is de gemakkelykheid waarmee mens en mensdom op zekere leeftyden heenstapt over ongerymdhedens, niet zonderling? Ze blyft in allen geval opmerkelyk.
Waarom nam men, byv. in griekse en romeinse mythologie genoegen met 'n Jupiter die jong geweest en door 'n geit gezoogd was, zonder er aan te denken dat 'n geboren god oud worden en sterven moest? Al de geschiedenisjes die op den Olymp gespeeld waren, nam men als gebeurde zaken aan, en niemand schynt er aan gedacht te hebben dat de voortzetting daarvan mogelyk, of liever noodzakelyk was. De onttroning van Saturnus vond geen tegenspraak, maar de dichter die 't gewaagd had in 'n premier-olympe te vertellen dat de veroveraar Zeus op zyn beurt 'n gelyk lot had ondergaan, zou voor 'n godslasteraar gehouden zyn. Ook in andere meer moderne mythologieën...
Maar we willen nu liever dat gebrek aan kritiek, in Woutertje beschouwen. De deugdzame Genoveva werd op 't laatste plaatje volkomen gelukkig, en de verrader behoorlyk gestraft. Hoe was er voor de zo lang verstoten vrouw geluk denkbaar, aan de zyde van 'n woesteling als de echtgenoot die haar op zo ongegronde verdenking in de wildernis jaagde? Wie stond haar borg dat-i niet straks opnieuw een dergelyke dollemanskuur aan haar begaan zou? En... vanwaar bekwamen de kinderen zulke mooie kleertjes? Ze schitterden van kleur en galon. Wouter zag dit wel, en hy was er wel jaloers op...
Dat was wat ánders dan de afgelegde buisjes en broeken van Laurens, waarmee hy gedreigd werd door de overleggende moeder!
Nu ja, hy had wel de onburgerlyke weelderigheid van zo'n woestynleven opgemerkt, en zich voorgenomen by gelegenheid 'n plekjen op te zoeken, waar 't ongeluk zo fraai gekleed kon gaan, maar 't kwam hem niet in den zin, naar de herkomst van zo'n garderobe te vragen.
Eilieve, 't kind was hierin minder achteruit dan hem volgens z'n jaren vrystond. By vergelyking met zeer veel volwassenen, had men 't recht niet, critische zifting van hem te verwachten. De opmerking is oud, dat de heldinnen in ridderromans nooit ge-brek hebben aan schoon linnen, waswater of nagelborstel. Dit hinderde de lezers van die dingen niet, en... ook heden nog nemen volwassenen volkomen genoegen met de almacht van schryvers, die zich niet schynen te storen aan de onverbiddelyke eisen van de werkelykheid. De soort van onmogelykheden die gretig worden aangenomen, verandert by elke periodische Abschnitt van litteratuur-smaak, maar die onmogelykheden zelf blyven gangbaar, en schynen zelfs niet gemist te kunnen worden. Onze grootvaders namen volkomen genoegen met 'n ‘eenzaam dal’ waar zich de held of de heldin verborg met de nodige smart. Belastinggaarders drongen in zo'n dal niet door, en ook by 't opmaken van bevolkingsstaten sloeg men zulke schuilplaatsen heel goedig over. Hoe 'n eenzame romanheld het maakte, als de held uit 'n ander boek 't in z'n hoofd kreeg, zyn dal te kiezen tot herberg van z'n wereldhaat, of als er eens door 'n samenloop van velerlei gelyksoortige smart, al te veel eenzaamheden op één punt by elkaar kwamen, weet ik niet. We willen hopen dat er te allen tyde evenveel afgesloten dalen als ongelukkigen mogen geweest zyn, en dat ieder 'n byzonderen smaak had.
't Is komiek te zien, hoe schryvers die zich tot taak stellen hun tydgenoten voor te lichten, en die overigens somwylen blyk geven van liefde tot nauwkeurigheid, zich schuldig maken aan de grofste vergrypen tegen de eisen van het Zyn. Dat er fouten bestaan in élke tekening, spreekt vanzelf. Maar 't is ergerlyk, wanneer men naast beschouwingen die aanspraak maken op wetenschappelyke juistheid, een schildering vindt van geheel onbestaanbare toestanden. Dat men ook nu nog zich zulke ongerymdheden veroorlooft, zou ik kunnen staven door talryke voorbeelden uit de hedendaagse litteratuur. Doch om in Wouters tyd te blyven, en tevens by den gedachtenloop die me dat spotten met eenzame dalen in de pen gaf, haal ik hier liever iets aan van Feith.
Ik beweer dat die schryver niet genoeg gewaardeerd wordt. Men heeft hoog gelopen met z'n verzen, en met z'n - nagemaakt-Wertherse! - sentimentaliteit. Later inziende dat men op 'n verkeerd spoor was, moest die vergissing gewroken worden op den arme die zich niet zwaarder bezondigd had - hy, zélf volgeling en nágevoeler - dan zyn volgers. Dezelfde Feith die de allerzotste Empfindelei ten onzent byna populair maakte, heeft zeer goede stukken geschreven over litteratuur en kunst. Daar ik Wouter nagenoeg tot tydgenoot maakte van z'n opgang, zal ik wel genoodzaakt zyn op hem en de school waartoe hy behoorde, terug te komen. Nu alleen iets over die ‘dalen’. In zeker verhaal - ‘De Hermiet’ - wordt 'n jongeling die door den schryver is begiftigd met 'n ‘gevoelig hart, schrander oordeel en uitgebreide kunde, vooral in de fraaie Wetenschappen’ behoorlyk ongelukkig. 't Spreekt vanzelf dat-i ogenblikkelyk zich terugtrok op 'n ‘eenzame landhoeve, en wel in een afgezonderde vallei, om daar, afgezonderd van de wereld, en buiten het oog zijner Natuurgenoten, een leven te slijten, dat’... enz. In die ‘eenzaamheid’ - wie de boerdery bezorgde, wordt niet gemeld - vond-i 'n... graftombe. De vorige bezitter der landhoeve had die ‘op 'n eenzaam plekje gronds’ laten vervaardigen. Op die tombe stonden allerlei zeer romantisch-godsdienstige opschriften, zodat er iets als 'n gesprek kon gevoerd worden tussen den levenden en den begraven liefhebber van de eenzaamheid. Terwyl de eerste hiermee - overluid! - bezig is, wordt-i door 'n derden ‘eenzame’ gestoord. Uit den donker treedt 'n gedaante te voorschyn, die z'n spreek- en denkmanier ogenblikkelyk à l'unisson van dat grafgezeur weet te zetten. ‘Wie gij ook zijn moogt, sprak een eerbied-afdwingende stem tot Valcour - nooit heten zulke lui Pieterse! - staak uw klachten! De Voorzienigheid’... enz. Het hier volgend gesprek is natuurlyk van gelyk allooi als de opschriften van de tombe. We vernemen daaruit, o.a. dat de man die daar in 't donker ronddwaalde in de eenzaamheids-heerlykheid van den ander, ter afwisseling 'n eenzaamheidszoeker was, die eigenlyk heel lelyk deed 'n collega te komen veroneenzamen. Want de man had z'n eigen ‘dal’ en daarin had-i behoren te blyven, dunkt me. Na de nodige ongelukken had hy zich ‘met het enigste pand dat hem van zijn Sophie nog - enigste en nog: sic - was overgebleven, naar een eenzaam afgelegen oord begeven, waar geen sterveling hem kende.’ Er waren dus stervelingen in die eenzaamheid, schoon ze gelegen was tussen ‘hoge en nooit bezochte bergen’.
Kan 't kinderachtiger?
Laat ons zien hoe de andere held z'n tyd doorbracht, de jongeling met ‘schrander oordeel en uitgebreide kunde’. De lezer vergeve my, dat ik enige regels letterlyk uitschryf. Hy bedenke by 't lezen, dat die nonsens: 1e geschreven werd door 'n man die, als mens, litterator, geleerde, en zelfs naar gewone opvatting als wysgeer, geenszins laag stond. 2e Dat die onzin zonder protest geslikt werd door 't uitstekendste deel van de Natie. ‘Somtijds rees hij met de zon van zijne slaaplooze legerstede, beklom een nabijgelegen heuvel, liet van daar zijn gezigt over de omliggende vlakten dolen, en zag de geheele Natuur ledig voor hem. Verzonken onder 't gevoel van zijn leed, zeeg hij op de beparelde graszode neder; vermengde zijne tranen met den dauw, en bleef in achteloos gepeins uren op den grond staroogen.’
Uren achtereen? In die nattigheid? Maar ik onthoud me van commentaar. Ziehier wat de ongelukkige eenzame jongeling verder uitvoerde:
‘Dikwijls trad hij in den achtermiddag, mismoedig en in de volle houding der hopeloosheid (?) naar 'n digt bosch, dat aan zijne landhoeve grensde, boorde op de meest woeste plekken door takken en struiken heen...
Als 'n everzwyn!
...wierp zich overluid gillende van weedom - overluid gillende: sic! - op de doorééngevlochten en met mos bedekte wortels van eenen ouden beukenboom, die in den donkersten nacht van dit woud stond, neder, en noemde duizendmalen den door zuchten afgebroken naam van Adelaïde.
Meest echter bezocht hij in de schemering van den avond een graftombe...’
Dit is 't fameuze monument waarvan ik reeds gesproken heb. Wat zegt ge, lezer? De werken waarin zulke dingen voorkomen, of liever: de werken die byna doorgaande met zo'n brutale miskenning van gezond verstand geschreven zyn, beleefden in Wouters jeugd 'n herdruk. De oplaag was van tienduizend exemplaren, en ook 't getal der intekenaren bedroeg duizenden! Daaronder vinden wy de namen van al wat in Nederland aan 't hoofd van beschaving stond, of uitblonk in aanzien. Mogen we 't dan ons Woutertje wel zo heel kwalyk nemen dat-i zich niet opgewekt voelde tot het doordringen in de economische verhoudingen van Genoveva?
We zullen dien Feith later weerzien, daar ik hem erger dingen dan schryvers-onbekwaamheid te verwyten heb. Zeker is 't hem nooit in den zin gevallen, dat zyn afwyking van waarheid, eenmaal gebruikt worden zou om de onnozelheid van 'n knaapje te verontschuldigen. En z'n lofredenaars Van Hall, De Vries, en Van Kampen ook niet! Toch behoorden deze personen tot de soort van voorgangers die by uitsluiting met den naam ‘fraaie vernuften’ werden getooid! En 't blyft de vraag of we in onze dagen veel verder zyn. We hebben Feiths mismaakt sentiment van ons geworpen, niet door ryping van oordeel zozeer, als door veranderden smaak. Dit blykt hieruit, dat we evenzeer als toen 't geval was, genoegen nemen met 'n onjuiste voorstelling der dingen. Hy tekende scheve harten en kreupele karakters. Wy vervalsen en verdraaien de zaken van den dag, die van de ontbonden firma Hart, Smart & Cie de vogue hebben overgenomen. Politische en sociale kwestiën spelen heden-ten-dage de rol die we honderd jaar geleden zagen vervullen door 't melankoliek everzwyn, dat overluid gillende door de dichtste struiken boort, om zich neer te werpen op de doorééngestrengelde met mos begroeide wortels van den ouden beukenboom in den donkersten nacht van 't eenzaam woud... hu!
Neen, we zyn niet vooruit gegaan!