Max Havelaar (editie A. Kets-Vree) (digitale editie i.s.m. het Huygens Instituut)
Aanteekeningen en ophelderingen by de uitgaaf van 1875 (herzien, gewyzigd en aangevuld in 1881)
Hoofdstuk XI
5-8, 21-22, 25-27 | Justus von Liebig (1803-1873), Duits chemicus, had grote invloed door zijn experimenten, maar vooral ook door zijn populariserende werken. In zijn Chemische Briefe (vanaf 1844) presenteerde hij de resultaten van wetenschappelijk onderzoek voor een breed publiek. Ze zijn in vele talen, ook in het Nederlands, vertaald. Liebig schreef o.m. over het conserveren van voedingsmiddelen en over de relatie tussen fysiologie en chemie, waarbij hij o.a. inging op stoffelijke processen in dierenlichamen. Liebig gaf echter - voorzover mij bekend - geen praktische voorschriften voor huishoudelijk gebruik. |
29n78 | professor Virchow...beweert nu dat er niet de minste voedingskracht in bouillon zit: de Duitse geneeskundige Rudolf Ludwig Karl Virchow (1821-1902) was van mening dat bouillon geen voedingsmiddel maar een genotmiddel is, gelijk te stellen aan koffie, thee of alcoholische dranken (Virchow, ‘Nahrungs- und Genußmittel’, p. 51-52). |
29 | o, die geleerden...Molière wist het wel: Molière (1622-1673) stelde in zijn toneelspelen bepaalde menselijke gebreken op zodanige wijze aan de kaak dat veel van zijn personages tot typen werden. Hier heeft Multatuli het type van de pedante medicus op het oog, die zijn onkunde verbergt achter geleerde woorden (Le médecin malgré lui, 1666; Le malade imaginaire, 1673). |
30n79 | Molière. Ik stel dezen auteur thans veel minder hoog dan vroeger, doch bewaar m'n opmerkingen dienaangaande voor 'n monografie over dramatische litteratuur: Multatuli heeft die monografie nooit geschreven. In zijn Ideën komt het werk van Molière een enkele maal aan de orde, maar een verandering in Multatuli's oordeel valt daar niet uit af te leiden. In een brief van november 1876 wordt die verandering wel duidelijk: ‘De comédies (blyspelen?) van Molière zyn gedeeltelyk onmogelyke grollen (en dan nog uit Plautus en Terentius getrokken!) gedeeltelyk comédies de moeurs waarin menschkunde 'n ongelukkige rol speelt. (De Misanthrope byv. is geen menschenhater, maar 'n ontevreden kregelige vitter. De Avare is overdreven tot het krankzinnige toe. De huichelary van Tartuffe is grof als boonenstroo, etc.) [...] Al liep ik hoog met Molière, wat sedert 'n jaar of tien 't geval niet meer is, dan nog zou ik geen lust hebben hem natevolgen’ (vw xviii, 521-522). |
34-36 | Lamartine: Alphonse de Lamartine (1790-1869), Frans dichter, (geschied)schrijver en politicus.
Thiers: Louis Adolphe Thiers (1797-1877), Frans staatsman en geschiedschrijver. Say: Jean Baptiste Say (1767-1832), Frans econoom. Scialoja: Antonio Scialoja (1817-1877), Italiaans econoom en staatsman. Smith: Adam Smith (1723-1790), Engels econoom. Uit Havelaars boekenbezit komt een man naar voren die belang stelt in litteratuur, geschiedenis en economie. Zijn litteraire smaak is modieus en vooruitstrevend: de genoemde, veelal romantische, schrijvers, maar ook Vondel, waren destijds de nieuwe, grote voorbeelden. Opmerkelijk is ook zijn belangstelling voor progressieve economen als Smith en Say, beiden voorstander van een zo groot mogelijke economische vrijheid. |
38 | je bent toch over de dertig: Van Hemert, geboren op 19 juli 1825, was ten tijde van Dekkers aanwezigheid in Lebak 30 jaar oud. |
39-40 | Padang, waar zooveel engelsch gesproken wordt: Padang was een residentie aan de Westkust van Sumatra. Ook was het de naam van de hoofdstad van Sumatra's Westkust. Van Hemert en Dekker waren beiden aan de Westkust geweest: de eerste in de jaren 1848-1854, de laatste in de jaren 1842-1844 (zie ook: in 1843). Er werd daar veel Engels gesproken omdat de Westkust lange tijd in Engelse handen was geweest. In 1795 hadden de Engelsen, met wie de Republiek toen in staat van oorlog verkeerde, Sumatra's Westkust bezet. In 1824 trokken zij zich, ten gunste van Nederland, van Sumatra terug. |
47-48 | in 't afgetrokkene: op zichzelf beschouwd, in abstracto. |
54-56 | den toren...die door de Saracenen gebouwd is op den omgang van de arena te Arles: negentiende-eeuwse bronnen vermelden dat Arles tegen het eind van de achtste eeuw veroverd werd door de Saracenen. Zij veranderden de Arena, die stamde uit de Romeinse oudheid, in een fort door boven elk van de vier poorten een toren te bouwen, waarvan er destijds nog drie bewaard waren gebleven; een van die torens is duidelijk hoger dan de beide andere en dit is mogelijk de toren waar Multatuli op doelt (Baedeker, Le midi, p. 280). |
62 | te Tondano, te Maros: in de rivier van Tondano, gelegen in het noordelijk gedeelte van de Minahassa (Celebes), bevindt zich een waterval van ± 60 meter hoogte. De rivier van Maros bevindt zich eveneens op Celebes, afdeling Makassar; ook in deze rivier komt een grote waterval voor.
Halverwege de 19de eeuw zag men in watervallen meer dan alleen een interessant natuurverschijnsel, men vond ze niet alleen indrukwekkend, maar zelfs verheven. Talrijke watervalgedichten en watervalschilderijen uit die tijd geven blijk hiervan. |
70 | de vergangenheid: het verleden (van Duits: ‘Vergangenheit’). |
82-83 | geschäfts-reiziger: handelsreiziger (van Duits: ‘Geschäftsreisende’). |
106 | Elssler of Taglioni: Fanny Elssler (1810-1884), een Oostenrijks danseres, en Maria Taglioni (1804-1884), een in Zweden geboren Italiaanse ballerina, waren destijds de beroemdste representanten van het romantische ballet; beiden behaalden zij internationale successen. |
138-139, 139n81 | het is heden de 18de Februari 1587, en je bent opgesloten in 't kasteel Fotheringhay: doelt op de terechtstelling van koningin Maria Stuart van Schotland (1542-1587); zij had aanspraak gemaakt op de Engelse troon en werd om die reden onthoofd. Multatuli had in het manuscript de preciese datum opengelaten. Van Lennep vulde hier ‘18den’ in (zie het variantenapparaat
, p. 302). Historische bronnen vermelden ook 8 februari 1587 als de datum van de terechtstelling. Dit verschil hangt waarschijnlijk samen met de invoering van de Gregoriaanse kalender in 1582, waarbij men van 4 oktober 1582 oversprong naar 15 oktober 1582.
Fotheringhay. In sommige vorige drukken staat herhaaldelyk Fothingeray: de lezing ‘Fothingeray’ komt voor in de eerste tot en met de derde druk (1871); in het manuscript stond oorspronkelijk ‘Tower’ (zie het variantenapparaat , p. 302). Over deze ingreep schreef Multatuli aan Van Lennep: ‘Met Marie Stuart in den tower schijn ik ook in de war geweest te zijn. - Ik heb geen enkel boek om eens iets nateslaan. -’ (vw x, 233). |
150-151 | sententieus: bondig, ad rem. |
189 | beau jeu: vrij spel, alle gelegenheid. |
216-221 | de schoonheid der vrouwen te Arles...Zy spelen een geschiedenis uit in baar trekken. Karthago...: zie voor de, door Multatuli aangenomen, relatie tussen Arles en Carthago de annotatie bij Multatuli's noot 82
.
Karthago bloeit en bouwt schepen op haar voorhoofd: Carthago was een belangrijke handelsstad in het Noorden van Afrika; de stad kende verschillende periodes van bloei, waarin de Carthagers de handel in het Middellandse-Zeebekken beheersten. In de derde en tweede eeuw voor Chr. voerden zij drie oorlogen met de Romeinen om de suprematie in het Middellandse-Zeegebied. den Hannibals-eed tegen Rome: Hannibal was een beroemd Carthaags veldheer en staatsman (247-182 v. Chr.). Volgens de legende liet zijn vader hem, toen hij negen jaar oud was, eeuwige haat tegen Rome zweren. Onder Hannibal werd de tweede Punische oorlog gevoerd (218-201 v. Chr.). daar brandt de stad: de derde Punische oorlog (149-146 v. Chr.) eindigde met de verwoesting van Carthago: zeventien dagen woedde er een brand in de stad. |
227 | pour tout de bon: in ernst. |
228-230 | Caligula of Tiberius...die 't heele menschelyk. geslacht maar één hoofd toewenschte: volgens Suetonius wenste keizer Caligula, toen het volk bij de Spelen eens de verkeerde partij toejuichte, dat het maar één hals had: ‘Utinam populus Romanus unam cervicem haberet’ (Suetonius, De Vita Caesarum iv, 30), zodat hij het in één slag zou kunnen onthoofden. |
259n82 | Arles wordt gehouden voor 'n binnenlandsche kolonie van de Massiliers: de oorsprong van Arles is onbekend; destijds namen sommigen inderdaad aan dat de stad gesticht werd door de bewoners van Marseille of Massilia, zoals de Griekse naam luidde. Massilia (Marseille) was door Phoeniciers gesticht: Massilia was niet door de Phoeniciërs gesticht, maar was een kolonie van Phocaea, een Griekse volksplanting aan de kust van Klein-Azië. Multatuli meende kennelijk dat ‘Phoceesch’ en ‘Phoenicisch’ hetzelfde betekenen; daarom koppelde hij Arles ten onrechte aan Carthago, dat wel door de Phoeniciërs gesticht was.
Nîmes - óók 'n marseillaansche faktory -: ook de oorsprong van Nîmes is duister; 19de-eeuwse bronnen vermelden dat de bewoners van de stad - voordat ze in 120 v. Chr. een verdrag met de Romeinen sloten - onder de bescherming van Massilia stonden. |
291-292 | 't Was in '42. Ik was kontroleur van Natal: Dekker was op 9 juli 1842 benoemd tot controleur tweede klasse voor de dienst ter Westkust van Sumatra. Op 7 november van dat jaar werd hij belast met het civiel gezag in Natal. Op 30 november werd het bestuur aan hem overgedragen. |
292-293 | ben je daar geweest, Verbrugge...: zie [138-139] deze noot . |
294 | peperkultuur in 't Natalsche: Sumatra had een groot aandeel in de peperproduktie; de noordwestkust van het eiland werd wel de ‘peperkust’ genoemd. |
294-298 | De pepertuinen liggen te Taloh-Baleh...Ik moest ze inspekteeren...: op 16 maart 1843 vertrok Dekker per prauw voor een inspectie van de pepertuinen. Hierbij deed hij ook de pepertuin in Taloh-Balch aan. Op 20 maart 1843 keerde hij terug van zijn tocht, waarop hij vergezeld was geweest van datoe Keteh en diens dochter Si Oepi Keteh. Datoe Keteh had Dekker, op diens verzoek, zijn dochter geschonken. Ze woonde bij hem in Natal en ging later met hem mee naar Padang. |
318-322 | maleische Hoofden: het adjectief heeft betrekking op het volk der Maleiers, niet op de taal, die ook door andere volken, b.v. de Javanen, gebruikt werd in de omgang met Europeanen. Hier is het in de beperkte betekenis gebruikt: de vorsten van het eiland Sumatra; ze stonden bekend als dwingelanden en als wrede alleenheersers. |
322n85 | toekan makan koetoe: baas (toekan) in het eten (makan) van vlooien (koetoe), vlooieneter.
generaal Van Swieten: zie de annotatie bij v, Multatuli’s noot 20 . 'n Javaan te gebruiken als onderhandelaar met de Atjinezen...Het doet me leed dat z'n naam my ontgaan is: de door Multatuli bedoelde onderhandelaar was Mas Soemoe Widikdjo. Deze zoon van een Brits-Indisch officier groeide op op Java; hij had Van Swieten al op eerdere tochten vergezeld en bood voor de expeditie naar Atjeh opnieuw zijn diensten aan. Bij een poging tot onderhandeling met de sultan van Atjeh zou hij deze twee brieven overhandigen. Men verwachtte dat hij als Mohammedaan en inlander veilig zou zijn. Hij vertrok op 23 december 1873; 27 december werd bekend dat hem de brieven waren ontnomen. Later bleek dat hij - na een paar dagen gevangen gehouden te zijn - was vermoord. |
337-338 | Duclari heeft altyd op Java gediend: zie [201] deze noot . |
343n87 | Ophir. We vinden dezen naam op de meeste landkaarten, en...op alle zeekaarten: Ophir is de naam van een vulkaan aan de Westkust van Sumatra, die vanuit zee door zijn slanke vorm bijzonder opvalt.
Goenoeng Passaman: het woord goenoeng betekent ‘berg’. Pas(s)aman is de naam van een landstreek in de onderafdeling Ophir (residentie Sumatra's Westkust) en van een rivier aldaar. De verbinding Goenoeng Passaman heb ik niet aangetroffen. verband...tusschen dezen berg, en de streken vanwaar de tyrische koning Hiram, ten-beboeve van Salomon's tempelbouw, goud, ebbenhout en edelgesteente halen liet? (1 Kon. ix, 28. x, 11.): de aangehaalde bijbelplaatsen luiden als volgt: ‘En zij kwamen te Ofir, en haalden van daar aan goud, vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Salomo’ (1 Koningen 9:28) en: ‘Verder ook de schepen van Hiram, die goud uit Ofir voerden, brachten uit Ofir zeer veel almuggimhout en kostelijk gesteente’ (1 Koningen 10:11). Multatuli bekritiseert hier een voorstelling van zaken, die destijds wel gegeven werd: koning Salomo zou de kostbaarheden voor zijn tempel gehaald hebben van deze vulkaan op Sumatra, die daarom de in de bijbel genoemde naam Ophir kreeg. In de ‘arabische vertellingen’ wordt Sumatra door Sindbad den zeeman bezocht: Sindbad de zeeman is de hoofdpersoon in een reeks zeemansverhalen, die deel uitmaken van de Arabische vertellingen in Duizend en één nacht; Sindbads eerste reis ging naar Sumatra. |
345-346n88 | Kiskassen. Of dit woord uitsluitend te Amsterdam gebruikt wordt, weet ik niet: volgens het wnt vii, ii, kolom 3139 wordt het woord kiskassen in de hier genoemde betekenis in de noordelijke helft van Nederland gebruikt. |
351-381 | Van dit gedicht bestaat nog een, eveneens onvolledige, versie; deze komt voor in de brief aan Kruseman (1851; vw ix, 130-131). Deze versie bevat twee strofen meer, n.l. tussen de derde en de vierde en tussen de vierde en de vijfde strofe van de versie in Max Havelaar. |
351-355 | De rede van Natal was open en stond bekend als gevaarlijk. Periodiek waaiden er harde noordwestelijke winden, zodat schepen meestal een andere ankerplaats verkozen. |
354 | Ontstuimig: destijds gebruikelijke vorm. |
383-384 | Krygsman, uw klerk te Natal: Wilhelmus Johannes Krijgsman (jaartallen onbekend); wordt - zonder functie-aanduiding - vermeld in de lijst van Europese inwoners in de residentie Ayer-Bangie, afdeling Natal, in de Almanak van Nederlandsch-Indie 1841, 1842 en 1843; in de Almanak van 1843 wordt hij samen met Eduard Douwes Dekker genoemd. Ook in de ambtelijke correspondentie van Dekker is er sprake van ‘klerk Krijgsman’ (zie bijvoorbeeld vw viii, 201). |
387-388 | Volgt er niet de legende van de eerste zonde, die 't eiland zinken deed waardoor vroeger de reede van Natal werd beschermd: in de brief aan Kruseman tekende Dekker bij dit gedicht aan: ‘'t moet zoo wat eene legende zijn, vertellende hoe zeker eiland nabij Natal door zonde vergaan is; een soort van paradijs historie’ (vw ix, 129-130). |
398-399 | Natal ligt op weinige minuten noord: als ik over-land naar Ayer-Bangie ging, stapte ik tepaard over de linie heen: de evennachtslyn of evenaar loopt dwars over het eiland Sumatra. Overigens liggen zowel Natal als Ayer-Bangie beide enkele minuten (hier in de betekenis: zestigste deel van een graad) ten noorden van de linie. |
397-401 | daar onder de evennachtslyn...was zes uur 't sein tot avendgedachten: voor de plaatsen op en dichtbij de evenaar duren dag en nacht in alle jaargetijden steeds elk twaalf uur. Kennelijk lag de omslag van dag naar nacht - die in de tropen abrupt verloopt, zonder langdurige schemering als tussenfase - in de buurt van Natal rond zes uur. |
403-406 | hält sich zusammen: waarschijnlijk een contaminatie van ‘sich zusammennehmen’ (zich beheersen, zich vermannen) en ‘sich halten’ (zich staande houden). |
416 | telt: in telgang gaat: een draf waarbij linkervoorbeen en -achterbeen ongeveer tegelijk bewogen worden en daarna rechtervoorbeen en -achterbeen. Telgangers waren geliefd omdat deze wijze van gaan, vooral op langere afstanden, minder vermoeiend werd geacht. |
425-426 | zakdoek...met een gekroonde E op de punt: via een zakdoek met een gekroond monogram wordt hier een directe relatie gelegd tussen het romanpersonage Tine en de reële persoon Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen, aan wie Max Havelaar opgedragen is. |
441n89 | Op die plaatsen van Sumatra waar vroeger engelsche vestigingen bestonden, warden de gezagvoerende beambten nog altyd kommandeurs - commodore - genoemd: dit wordt bevestigd in een verzoekschrift van de hoofden van Natal, waarin beide termen voorkomen (vw viii, 244).
De ‘engelschen tyd’: zie [39-40] deze noot . Het uit die periode daterende fort in Natal kon 500 à 600 man bevatten. myn tyd - 1842 -: zie [138-139] deze noot en [291-292] deze noot . |
449 | mutisme: stilzwijgen, stommetje spelen. |
456-458 | In het Tydschrift van Nederlandsch Indie had ik...een verhaal gelezen van Jeronimus: de Japansche Steenhouwer: bedoeld is: Jeronimus, ‘De Japansche steenhouwer.’ In: Tijdschrift voor Neêrlands Indie 4. 1 (1842), p. 400-408. Multatuli's vertelling is een vrije bewerking van een deel van het verhaal van Jeronimus; Jeronimus’ verhaal is afgedrukt als bijlage vii. |
460-461 | Met Vendutie in een sterfhuis bedoelde Multatuli vermoedelijk: Jeronimus, ‘Veertien dagen.’ In: Tijdschrift voor Neêrlands Indie 4. 1 (1842), p. 289-296. Het eerste deel beschrijft de grootse viering van de 35 ste verjaardag van een ‘troetelkind der fortuin’. Het tweede deel speelt zich af op dezelfde plaats, acht dagen later: de hoofdpersoon uit het eerste deel is plotseling overleden. Het derde deel voltrekt zich op dezelfde plaats, weer acht dagen later: in het huis van de overledene wordt een vendutie van zijn kostbare inboedel gehouden. Het verhaal sluit met de woorden: ‘Sic transit gloria mundi!’
En zyn: Graven: het verhaal ‘Graven’ verscheen in: Tijdschrift voor Neêrlands Indie 4. 11 (1842), p. 181-200. Het beschrijft een bezoek aan enkele begraafplaatsen in Batavia. Om te voorkomen dat de namen van beroemde mannen vergeten worden, heeft Jeronimus een groot aantal grafschriften afgedrukt en van commentaar voorzien. En, vooral: de Pedatti: ‘De pedattie’ werd gepubliceerd in: Tijdschrift voor Neêrlands Indie 4. 1 (1842), p. 547-551. Jeronimus zag de pedattie als beeld van een eenvoudig leven, dat in vrede en rust verloopt. Daartegenover plaatste hij de stoomtrein; hiermee verbeeldde hij het leven van de mens die zonder te genieten voortsnelt. Hijzelf zou het trage tempo van de pedattie willen leven. |
461n91 | den heer W.R. van Hoevell...den bekwamen schryver die zich onder den naam Jeronimus niet verborg: Jeronimus was het pseudoniem van Wolter Robert baron van Hoëvell (1812-1879). Behalve publicist was hij ook predikant (1836-1849, in Batavia) en lid van de Tweede Kamer (1849-1862). Reeds tijdens zijn verblijf in Indië was Van Hoëvell een scherp criticus van de koloniale politiek. Als kamerlid speelde hij een belangrijke rol in de liberale oppositie tegen het cultuurstelsel. Hierop doelt Multatuli als hij schrijft dat Van Hoëvell zich ‘verlokken liet tot het ophemelen van den zoogenaamd-vryen Arbeid.’ Met de beide brochures over Vryen-Arbeid bedoelt Multatuli: Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië, en de tegenwoordige koloniale agitatie. Amsterdam, 1862. En: Nogeens: vrye-arbeid in Nederlandsch-Indië. Delft, 1870. |
472-475 | Ik had den resident herhaaldelyk voorgesteld...: in de brieven en documenten uit de periode dat Dekker bestuursambtenaar op Sumatra was, zijn geen sporen van dergelijke voorstellen bewaard gebleven. |
475 | de zoo belangryke Battahlanden: streek in het noorden van Sumatra. |
482 | stelsel van afsluiting: in 1839 was Natal voor de algemene handel gesloten verklaard; alleen Nederlands-Indische schepen mochten er nog handel drijven. |
484 | raschepen: schepen die als hoofdzeilen razeilen voeren; hier in de betekenis: grote schepen, i.t.t. de kleine prauwen der inlanders. |
487n93 | Troemon en Analaboe waren rijkjes aan de noordwestkust van Sumatra. Toeankoe: aanspreektitel van vorstelijke personen. Radjah: vorstelijke titel, vaak ook voor niet-vorstelijke personen en zelfs voor lagere hoofden gebruikt.
by gelegenheid der oorlogsverklaring, 'n minister in de Kamer de Atjinezen heeft durven afschilderen als schuldig aan zeeroof: de oorlogsverklaring dateert van 26 maart 1873. Bedoelde minister is Fransen van de Putte, die toen voor de tweede maal minister van koloniën was (1872-1874; zie ook de annotatie bij iv, Multatuli’s noot 5 ). Op 4 april 1873 vond een interpellatie plaats in de Tweede Kamer over de berichten omtrent de gebeurtenissen in Indië. In de zittingen van 22, 28, 29 en 30 april 1873 werd er uitvoerig over de oorlog met Atjeh beraadslaagd. Hierbij baseerde men zich op de ‘Nota over de betrekkingen van Nederland tot het Rijk van Atsjin sinds 1824’ (Hand. 1872-1873; de Nota in de Bijl. Hand. 1872-1873). Uit de Nota en ook uit de beraadslagingen blijkt dat men Atjeh herhaaldelijk beschuldigde van zeeroverij. Een specifieke uitspraak van Fransen van de Putte hierover komt in de verslagen van de genoemde zittingen niet voor. sedert de atjinsche havens geblokkeerd zyn: tijdens de voorbereiding van de tweede expeditie tegen Atjeh (december 1873-april 1874) blokkeerde de Marine de kusten van Atjeh om aanvoer van ammunitie en opium zoveel mogelijk tegen te gaan. Indien ons gouvernement zeeroovers bevechten wil...aan àlle vorsten en volken op dat groote eiland: zeeroof was sinds eeuwen een veel voorkomend verschijnsel in de Oostindische Archipel. Vooral Magindanao (Mindanao) en de Soeloe-eilanden hadden zich ontwikkeld tot georganiseerde roofstaten. Zeerovers van deze eilanden ten noordoosten van Borneo maakten verre tochten; ze maakten ook de wateren rond Sumatra onveilig. Overigens had de Westkust van Sumatra ook veel te lijden van zeerovers uit Atjeh zelf. werd hem in diezelfde Tweede-Kamer de Atjinees voorgesteld als zoo heel in 't byzonder overgegeven aan...onnatuurlyken wellust: opmerkingen over de (on)zedelijkheid van de bevolking van Atjeh heb ik in de verslagen van de bovengenoemde debatten niet aangetroffen. Wel bevat de genoemde Nota de volgende zinsnede n.a.v. een mislukte poging om slavenhandelaars te bestrijden: ‘De gouverneur van Sumatra's Westkust drong aan op de onverwijlde zending eener tweede expeditie. “Wanneer men overweegt” - schreef hij - “dat deze Maleijers (op wier wederstand de vorige expeditie was afgestuit) van Atsjin komen, om, met behulp van eenige omgekochte en misleide hoofden, onderlinge oorlogen te stichten, roof, moord en brandstichting te bevorderen, alleen met het doel om menschen tot slaven te maken, - dat zij zich door plotselinge overvallen van kampongs van een tal van kinderen meester maken, om hen in Atsjin tot het meest onzedelijk doel als slaven te verkoopen, dan zal men het billijken dat elke gelegenheid gretig aangegrepen wordt, om aan zoodanigen toestand een einde te maken [...]”’ (Bijl. Hand. 1872-1873; cursivering door mij, akv). In het algemeen werd de bevolking van Atjeh zeer wellustig genoemd, zo bijvoorbeeld in het Aardrijkskundig en statistisch woordenboek van Nederlandsch Indie (deel 1, p. 5) en ook in Kielstra's boek over de Atjeh-oorlog (deel 1, p. 9). ik herhaal wat ik elders zeide: van Atjeh begint de nederlaag: in een noot uit 1874 bij Idee 760 (vw iv, 695-696) ging Multatuli in op het feit dat het publiek zich laat misleiden door valse verhalen over krijgsverrichtingen. Als voorbeeld haalde hij de rapporten over de Atjeh-oorlog aan: ‘Het nederlandse publiek heeft al deze zotternyen weer goedmoedig aangenomen, en staat gereed z'n Fransen van de Putte de millioenen te verschaffen, die nodig wezen zullen om in den Noordhoek van Sumatra vasten voet te houden.’ Multatuli besloot zijn aantekening met de volgende waarschuwing: ‘En...hoe zullen de twisten met de handelslui en industriëlen van Singapore en Malakka beslecht worden, zegge, de onvermydelyke twisten met Engeland? Nederlanders, van Atjeh begint de neerlaag!’ de onvermydelyke gevolgen der intrekking van 't geheim artikel in het traktaat van 1824: in 1816 had Engeland bepaalde gebieden in de Indische archipel overgedragen aan Nederland. In het Traktaat van Londen (1824) had men de zaken die hiermee samenhingen, geregeld. Bij dat Traktaat hoorden ‘Notes’, die destijds niet gepubliceerd werden. Hierin verklaarde Nederland de rust en veiligheid in de wateren van Atjeh te zullen waarborgen, zonder echter de onafhankelijkheid van dat rijk aan te tasten. Deze voorwaarde maakte het vrijwel onmogelijk om de zeeroverij in die streken te bestrijden. Daarom drong men aan op intrekking van de bepaling. Dit gebeurde bij het zogenaamde Sumatratraktaat van 1871. Twee jaar later was Nederland met Atjeh in oorlog. O. d. e. t. u...: niet duidelijk. Multatuli kon zich in 1884 niet meer herinneren wat hij met deze ‘woorden-aanduidende letters' had willen uitdrukken. Wel wist hij nog dat het ging om de ‘voorspelling (let wel: in 1875!) dat de bemoeienis van Engeland 'n onmisbaar gevolg zal zijn van dien zotten oorlog!’ Een deel van het raadsel kon hij nog oplossen: ‘Wat die letters aangaat, van 'n paar kan ik de beteekenis opgeven, genoeg om te doen zien dat ik de waarheid zeg omtrent de beteekenis van 't geheel. Er komen in voor: ... z.t.m.d.k.v.s.t.g.h.d.z...en ...d.n.j.z.o. dat is: zullen twisten met de kooplieden van Singapore ten gevolge hebben die zich... en...die naar Java zullen overslaan’ (Brieven van Multatuli aan Vosmaer, p. 208-209). m'n Brief aan den Koning van September 1872: bedoeld is: Brief van Multatuli aan den koning over de openingsrede. Amsterdam, 1872. Hierin wees Multatuli op het gevaar dat de gouverneur-generaal Atjeh de oorlog zou verklaren en op de consequenties die dat voor de situatie in Europa zou hebben: ‘Uw Gouverneur-Generaal, Sire, staat op het punt, onder gezochte voorwend- |
566 | imponderabel: gewichtloos. |