Ideën, zesde bundel
1196.
De uitdrukkingen die 'n auteur z'n personen in den mond legt, behoren zoveel nodig correct gecopieerd te zyn naar de werkelykheid. Wat betekent hier 't beding: zoveel nodig? Men doe het juist genoeg om den lezer in staat te stellen - en te dwingen - zich te verplaatsen op het terrein van de geschetste voorvallen, doch niet zó veel, en vooral niet zo lang, dat het beoogd effect verloren gaat door overdreven herhaling. Het nabootsen van accent, dialect of idioom, van stand- of ontwikkeling-aanduidende spreekmanier, zy den schryver 'n hulpmiddel, en mag hem nooit doel worden. Als hulpmiddel nu, kan hy volstaan met 'n wenk. En hierom, byv. brak ik op blz. 159, na Klaas Verlaan enige woorden te hebben doen spreken in z'n eigen taal, de spelwyze af, die ik voor 'n ogenblik aan hem ontleende. Daarop deed ik - voortgaande hém het woord te laten, wat zinbouw en inhoud aangaat - gemakshalve m'n eigen taal volgen, voorzover die op 'n verhaal in den mond van Verlaan toegepast worden kón, of liever: zo ver myn bekwaamheid strekte. Is dit duidelyk of niet? Na 't aangeven van den grammatikalen sleutel waarin het medegedeelde gezet is, kan de artist zich van slaafs navolgen ontslagen achten. Dit zou zowel voor hem als voor den lezer vermoeiend zyn, en heeft - 'n kinderachtig kunstje slechts - niets te maken met ware Kunst. De verandering quantum sufficit van z in s, van v in f, enz. in Verlaans relaas, kan zeer gevoeglyk aan 'n leerling van de laagste klasse worden opgedragen, of overgelaten aan den lezer-zelf.
Indien de weinige berichten die over 't antwerpse kongres tot me kwamen, waarheid behelzen, zou de zeer eerwaarde Schaepman beweerd hebben dat de invoering der platte volkstaal in litteratuur, een door my gekozen party was, 'n idée fixe, of iets dergelyks. Aan het letterlyk weergeven van de by die gelegenheid gebezigde uitdrukking, wil ik niet gehouden zyn. Heeft de eerwaarde Schaepman dat of zo-iets inderdaad gezegd, dan heeft de eerwaarde Schaepman iets anders gezegd dan de waarheid. Dewyl ik in hem geen opzettelyke leugen mag veronderstellen, wyt ik de vergissing aan z'n rechtgelovigheid, die hem zal verboden hebben m'n werken te lezen, wat ik hem dan ook geenszins aanraad. Hy mocht daarin - zeer ten nadele dan van z'n geestelyk en maatschappelyk standpunt, om nu niet van z'n consciëntie te spreken - eens stuiten op iets waars! Zonder dit onoverkomelyk bezwaar, had hy de ervaring kunnen opdoen dat ik nu-en-dan wel eens 'n enkele bladzy geschreven heb, die - ook wat taal aangaat - nog al fatsoenlyk is, ja zelfs deftig, en misschien verheven... als dit niet te veel gezegd is van 'n ongelovige. Doch we zyn aan Klaas Verlaan... een nog eerwaardiger persoon. Ook hy loog wel eens, maar de man maakte er geen broodwinning van.
Myn tegenzin om langer dan gedurende een paar volzinnen, m'n spelling te regelen naar de uitspraak van dien schipper, spruit geenszins voort uit de mening dat hy slechter spreken zou, dan onze taalregelaars voorschryven en schryven. Integendeel. In correctheid van uitspraak, staat Verlaan met z'n fonk, flam, se en sag, boven professor De Vries. Niet die knecht spreekt deze woorden verkeerd uit, maar de professor spelt ze niet goed. Ik zou durven aannemen dit te bewyzen, niet alleen op gronden van wezenlyke taalkennis, maar zelfs volgens de wetten van állerlaagst-schoolmeesterlyk gehalte, waaraan onze officiële voorgangers - zonder de minste consequentie evenwel! - voorgeven te gehoorzamen. Het lust my evenwel niet, dit nu aan te tonen. We zouden afdalen tot spelling, en de eigenlyke vraag is: wat de eisen der kunst zyn ten opzichte van uitdrukkingswyze. Welnu, ik beroep my eenvoudig op 387-390. De eerwaarde Schaepman zou zich een dwaling bespaard hebben, indien hy die nummers had geraadpleegd. We hadden hem daarvoor gaarne het versjen op De Ruyter geschonken, dat-i waarschynlyk heeft opgerakeld uit de terzy geworpen dichtproeven van Pennewips leerlingen. Ik heb niet genoeg minachting voor den ‘kunstsmaak’ van die jongelui - we vernamen by dezelfde antwerpse gelegenheid, dat het met den mynen miserabel gesteld is! - om te vrezen dat ooit een hunner 't auteurschap van dat ding vindiceren zal. De eerwaarde versjesmaker getrooste zich dus de grief, daarvan beticht te blyven tot z'n dood toe, en - wanneer 't hem gelukt zich onsterfelyk te rymen - nog 'n eeuwigheid daarna.
Er is iets, o eerwaarde Schaepman, dat lager staat dan 'n f voor 'n v, of 'n s voor 'n z! Het is mislukte deftigheid, verrekkend hooggrypen, pretentieuze jacht op zeker soort van verhevenhedens ‘met God’ die, al of niet in rympjes dan, neerkomen op niemendal. Ernstig raad ik u - als aan zeer velen - arbeid aan! Geloof me, dáárin steekt de ware echte authentieke eerwaardig-heid! Dáárin, en niet in 't samenflansen van zinledige rympjes! Dáárin, en niet in 't meespreken over personen en zaken die ge niet kent... Napoleon III, byv., en myn werken.
Wat overigens de klacht aangaat over myn byzonder gebrek aan gezuiverden kunstsmaak... helaas, men is niet volmaakt! Als boete en ter zielsverbetering, zal ik uw rympjen op De Ruyter van buiten leren. Dat zal meester Pennewip plezier doen voor de renommee van z'n school.
Toch moet ik erkennen dat ik enigszins verwonderd was, de zeer gegronde aanmerking op m'n ‘kunstsmaak’ te vernemen uit den mond van iemand die beroepshalve by voorkomende gelegenheid zich zou moeten laten roosteren voor de heiligheid van Ezechiel iv, vers 12, e.d. Dit zou nu weer myn smaak niet gedogen. Suum cuique!