Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
637.
Doch al ware toevalligerwyze het laagstellen van 'n kunstenaar, inderdaad - en zonder vergelyking met hoger - verdiend, al hadden wy te doen met 'n brekebeen, dan nog voegen én die vergelyking én dat verwyt geenszins hem, die van den Meester niets wist op te vangen dan 't voorwendsel tot neerhalen van 'n ander. Boileau loog door onvolledigheid - halve waarheid is geen waarheid - toen hy de kunst moeilyk noemde, en kritiek 'n lichte taak. Hy wist wel beter, maar... och, zo'n vers! Zéker wist hy beter! Indien maat en rym wat williger waren geweest op den ongelukkigen dag toen dat dicton hem uit de pen kroop - met het alleronplezierigst vooruitzicht 'n paar eeuwen lang te worden misbruikt - zou hy in de eerste plaats de gemakkelyke kritiek hebben gebrandmerkt als verkeerde onbevoegde ploertenkritiek. En vervolgens hadde hy verzekerd, dat de ware, echte kritiek niet alleen tot de ‘difficile’ kunsten behoort, maar daaronder een der moeilykste is.