Ideën, vierde bundel
1038.
Oppervlakkig zou men menen dat de vermoedelyke maat van belangstelling, in evenredigheid staat met het belang van de zaak die zich ter behandeling voordoet. Toch is dit nooit of zeer zelden het geval. Het misbruiken van deze hebbelykheid is geenszins 't uitvindsel van hen die daarmee te allen tyde hun voordeel deden. De gemeente zelf drong dat gebrek in haar denkvermogen zo aanhoudend op den voorgrond, dat er, om daarvan géén gebruik te maken, groter eerlykheid zou nodig zyn, dan er in zeker soort van Volksleiders kan verondersteld worden. Dit is de reden dat derivatieven van de soort als ik hier bedoel, een zo grote rol spelen in de Wereldgeschiedenis. De fabel zegt dat iemand die aangevallen werd door wolven, die roofdieren op 'n afstand hield, door hun gedurig 't een of ander klein voorwerp toe te gooien, met welks onderzoek zy zich dan bezighielden. Dit was dom van die wolven. De meeste Regeerders behoeven zich zoveel moeite niet te geven. Ook zonder de minste vernufts-inspanning van hun kant, kunnen zy zeker zyn, dat het Volk zich by voorkeur bezighoudt met byzaken.
De heer Post levert my hiervan in z'n brief twee voorbeelden. 't Eerste noemde ik reeds. Het andere zal ik te pas brengen by de ontwikkeling der oorzaken van dat ‘aanleggen op 'n verkeerd wit’. In dezen bundel, als er plaats is. Anders later. Doch, lezer, ik heb reeds deze oorzaken herhaaldelyk genoemd!
Indien de heer Post myn werken met aandacht leest, en daarvan zekeren totaal-indruk heeft opgevangen, zal hyzelf eenmaal verbaasd staan dat-i, my aanvallende, die nietige episode van den lasterenden letterman tot 'n wapen gekozen heeft, of tot 'n punt althans waarover hy aandringt op toelichting. De tegenwerping dat ikzelf daarvan sprak, en wel 't eerst, houdt geen steek. Een-maal bezig met het behandelen van de in Holland bijna algemeen heersende neiging om my van de baan te dringen, moest ik 'n greep doen onder de talryke pogingen die hiertoe worden aangewend. Dat ik daartoe o.a. 't bakerpraatje van dien litterator koos, was omdat juist de persoon aan wien ik m'n brief richtte, de gegrondheid myner klacht beoordelen kon, gelyk uit het verband blykt. De Geyter wist dat ik de waarheid zei.
Maar by den heer Post bestond zodanige reden niet. Wat bewoog hém, dat onnozel zaakjen aan te roeren? Er is in zodanige... vergissingen iets onklassieks, vooral wanneer ze worden begaan door iemand die me overigens op 'n standpunt schynt te stellen, dat daarmee niet overeenkomt. Om dit ‘mistasten in keuze van belangstelling’ nog duidelyker te maken, wys ik den heer Post op 'n gelyksoortige afdwaling van 'n ander schryver. De heer Feringa, my en myn werken in z'n tydschrift ‘Vrye Gedachte’ besprekende, houdt - naar aanleiding zeker van een paar regels uit den Havelaar - een bespiegeling over duellen! Gesteld dat alles wat hy over dit onderwerp in 't midden brengt, gegrond ware - wat ik nu voorbyga - dan vraag ik, of hy zich niet vergiste in de ‘keus van 't onderwerp zyner belangstelling’? Dat myn levensloop en werken by voorkeur den tekst leveren zouden tot een herhaling der sedert eeuwen tegen het duel ingebrachte bedenkingen, is wel de laatste gissing die in my opkomen zou.
Toch was 't me aangenaam, dit laatste voorbeeld te kunnen ontlenen aan een schryver die my hartelyk pryst. Dit dient my om te doen in 't oog vallen, hoe hier geen spraak is, noch van camaraderie noch van vyandschap, en dat m'n zeer algemene opmerking zo min afhankelyk is van dankbaarheid voor lof, als van wrevel over blaam. Er blykt, meen ik, uit m'n werken niet hoe ik over duellen denk...
Dat ik ze niet onvoorwaardelyk afkeur, wil ik hier wel zeggen. ...doch gesteld dat ik, gelyk nu, terloops iets over duellen gezegd had, en dat Dr Feringa zich daarmee volkomen verenigde, dan zou daarom myn aanmerking op 't verkeerd kiezen van 'n punt ter behandeling, haar kracht niet verliezen. Immers, wie er niet meer van wist, zou in later dagen uit Feringa's keus byna opmaken dat ik 'n specialiteit ‘op de punt’ of ‘op’ de pistool was geweest. De tyd heugt me nauwlyks dat ik zulke dingen aanraakte, en uitsluitende liefhebbery-artikelen waren ze my nooit. Als ik me wel herinner, wordt er in den Havelaar ook over zuurkool gesproken. Staat ons nu daarom, ter karakterisering van m'n arbeid, 'n verhandeling over 't inmaken te wachten?
Ik noemde zulke... vergissingen: onklassiek. Had ik moeten zeggen: onkatholisch? Het komt me namelyk voor dat er in dat alles gebrek is aan algemeenheid, aan breedte van opvatting.
Dit had ik den heer Post willen doen opmerken, als ik z'n stuk vóor de uitgave gelezen had. En ik geloof dat-i myn raad zou gevolgd hebben. Vooral omdat de begane fout - ze is nietig op zichzelf, en in hem zeer vergeeflyk! - my aanleiding geeft tot 'n aanmerking van meer gewicht op z'n gehelen brief. Ook daarin heeft hy zich, naar ik beweer: ‘vergist in de keus van 't onderwerp zyner belangstelling’. En dit is tevens de reden waarom ik dien brief gebruikte als leidraad tot de beschouwingen, waarmee ik myn grieven tegen de Natie verbind aan m'n afkeer van zekere soorten van ‘Staatkunde’.