Ideën, zesde bundel
1186.
Wouter was inderdaad dien zaterdag-nacht by de Holsma's gebleven. Den volgenden morgen vroeg nam de dokter hem by zich op de studeerkamer, en sprak hem vriendelyk toe. Hy moedigde den ontluikenden jongeling aan, hem zo goed mogelyk te vertellen wat er in z'n gemoed omging, doch onthield zich zorgvuldig van alles wat Wouter in de mening zou kunnen brengen dat-i byzonder was. Het spreekt overigens vanzelf, dat hy meer begreep dan Wouter zeggen kon. Ook de niet zeer handig overgeslagen geschiedenis met de onnozele verleidster, lag hem klaar voor ogen. Hy luisterde naar Wouters ontboezemingen, als naar iets zeer bekends, en stelde z'n onbegrensde eerzucht - of liever z'n voorbarige en overspannen zucht naar 't goede: z'n God-zyn - als 'n gewoon verschynsel voor, dat uit de levensperiode voortsproot, en... dat uit den weg moest worden geruimd. Ook Wouters liefde voor Femke, behandelde hy als 'n zeer gewone zaak. Om aan al deze geringschatting zoveel doenlyk de pynlykheid te ontnemen, haalde hy gedurig z'n eigen ondervinding aan, en verklaarde zichzelf schuldig aan de fouten die hy in Wouter meende te moeten gispen, een methode die nog altyd veel ouders en opvoeders onbekend schynt te zyn. Ook Jezus heeft over 't hoofd gezien dat men zich bukken moet om te kunnen opheffen. Of werd hem die terugstotende heiligheid aangewreven door vervalsers? Meenden zy misschien dat de zondeloosachtigheid die hem zo volstrekt onbevoegd maakte tot voorganger, als onmisbaar bestanddeel van z'n goddelyke natuur moest worden voorgesteld? Zagen zij niet in, dat de voorgewende verheffing tot méér dan Mens, 'n verlaging was beneden 't peil der Mensheid, die juist aan den specifisch-menselyken stryd tegen afdwaling, haar hoogheid te danken heeft? Dat ook hier alweer 't onbruikbaar-goddelyke uitloopt op ongerymdheid, spreekt vanzelf.
Holsma, heel ongoddelyk, maar goedig, verstandig en waar, zette zich niet op 'n voetstuk. Hy begon met de betuiging dat ook hy in z'n jeugd alles wat Wouter hem meedeelde, ondervonden had, en tevens dat hy dezelfde gemoedsverschynselen in byna alle andere jongelieden waarnam. Ook trachtte hy de zaak terug te brengen op burgerlyk-praktisch terrein, met vermyding van allen prikkel tot geestvervoering. Het kwam hem voor, dat z'n patiënt aan zulke behandeling behoefte had, en hy volgde dus in zekeren zin de koudwatermedicatie van Vrouw Claus. Of deze ontnuchtering te allen tyde en voor ieder dienstig is, blyft de vraag. Ook paste de menskundige Holsma ze slechts voorlopig toe, en misschien wel als proef om te weten of Wouter tot hoger levensopvatting in staat was. Hy liet hem z'n gemoed uitstorten, en viel hem niet in de rede, waaruit voortvloeide dat Wouter vry slecht sprak, omdat onafgebroken verhandelingen niet in de natuur liggen. Juist het gehakkel der voorstelling deed den ongeoefenden spreker bemerken - en hierom was 't Holsma te doen - dat z'n aandoeningen minder belangwekkend waren dan hy gemeend had. Hy voelde lust zichzelf in de rede te vallen met de vraag: ‘is 't anders niet?’ en begon nu te vrezen dat ook Holsma dit zeggen zou. Maar toen-i eindelyk scheen gereed te zyn, antwoordde deze vriendelyk:
- Zeker, zeker, m'n jongen, ik ken dat! In zulke stemming zou je overal willen zyn, alles willen regelen, beheersen... alles goedmaken, nietwaar? Je hebt 'n gevoel alsof je voor alles aansprakelyk was. Het hindert je dat er zoveel verkeerds is in de mensen, en dat zy... o ja, ja, ik ken dat zeer goed!
Maar, eilieve, denk eens na over de middelen die je ten dienste staan. Hoe zou je 't aanleggen om iets te verbeteren?
Wouter zweeg.
- Meen je dat álle mensen slecht zyn? Dit mag je toch niet aannemen, dunkt me. Onder die mensen zyn er gewis velen die 't-zelfde wensen als jy. Waarom veranderen zy de wereld niet?
Wouter zweeg alweer. Juist de eenvoudigheid van de vraag belemmerde hem. Maar Holsma drong op antwoord aan.
- Welnu? Kom-aan, ik zal je helpen. Geloof je dat ik 'n goed mens ben?
- O ja, riep Wouter hartelyk.
- Ei? Nu, ik geloof 't ook. Ik zou me schamen als ik dit niet durfde zeggen. Waarom dan verander ik de wereld niet? Je spreekt zo dikwyls van Afrika - omdat je dat land niet kent, m'n jongen! - welnu, ik die 'n goed mens ben, heb nog altyd de slavenjachten niet afgeschaft. Waarom niet, denk je? Antwoord eens.
Wouter was volstrekt geen debater. 't Lag niet in z'n eerlyken aard, het geven van 'n stellig antwoord te weigeren uit vrees dat het straks zou kunnen gebruikt worden als stormram tegen de mening die hy verdedigen wou. Toch bleef hy weifelen. Men bedenke dat Holsma bezig was met 'n amputatie. Is 't wonder dat de patiënt het deel van z'n ziel, dat afgezet worden moest, angstig terugtrok?
- Welnu, dan zal ik de zaak anders voorstellen. Je hoort immers wel dat aanhoudend geklop en gehamer... luister! Dat is van 'n smedery hiernaast. Je begrypt wel dat me dit soms hindert?
- By ziekte?
- Ja, en als ik te denken heb. Ik wenste die smedery verplaatst te zien, zó... fluks... opeens! Zeg menu eens, waarom doe ik dat niet? - Omdat... u niet kan, m'nheer.
- Juist! Dáárom ook heb ik tot heden toe niets veranderd aan al wat er verkeerd geschiedt in Afrika. En ook in Azië niet. En in Amerika niet. En in zeer veel landen niet. Maar gisteravond in de komedie, toen je onwel was - 't was er warm! - nam ik je mee, en ik heb je verzorgd en naar bed laten brengen. En ik heb je moeder laten geruststellen over je lang uitblyven. Dat alles was m'n plicht, nietwaar?
- O, m'nheer...
- Geen dank, m'n jongen! 't Kwam me voor, dat het m'n plicht was, en ik deed het: omdat het kón. Wat niet kan, is m'n plicht niet! En daarom ook neem ik die smedery niet tussen duim en vinger, om haar te verzetten naar 'n andere buurt. Om dezelfde reden bemoei ik me niet met Afrika. Onmogelyke plicht is géén plicht, en het jagen daarnaar staat het vervullen van onze werkelyke plichten in den weg. Heb je wel eens op school je les niet gekend?
- O, dikwyls! Maar in den laatsten tyd niet, omdat Femke...
- Laat Femke nu even rusten. Misschien zeg ik straks een woordjen over haar. Toen je op school je werk verzuimde, had je zeker aan wat anders dan je lessen gedacht, aan dingen die niet voorde-hand lagen. Dit nu is de fout van veel jongelui, en - word er niet boos om: ik was ook zo! - ze komt grotendeels voort uit luiheid. Het is gemakkelyker zich te verbeelden dat men zweeft boven 'n berg die heel in de verte ligt, dan in werkelykheid z'n voet op te lichten om over 'n steentje te trappen. Onder de millioenen zaken die je zoudt willen doen, zyn er slechts weinige die je zoudt kunnen doen. Bemoei je voorlopig alleen met die weinige. Dát is de weg om verder te komen. Vraag altyd jezelf af: ‘wat wordt er op dit ogenblik van me gevorderd?’ en gebruik niet de ingenomenheid met het vermeend hogere, als voorwendsel tot verwaarlozing van wat je lager toeschynt. Je bent ontevreden met je tegenwoordig standpunt? Wel, maak je 'n beter standpunt waard! Dit is de manier om het te bereiken, en de enige goede manier. Vraag jezelf by elke gelegenheid af: wat is m'n naastby-liggende plicht? Kun je me dit beloven?
Wouter gaf er de hand op.
- En je wou zo graag meer weten? Ik ook, m'n jongen? Laat ons zien wat er aan die kwaal te doen is. Wat u betreft, het ontbreekt je nu zeer in 't byzonder aan de schoolkennis, waarin jongelieden van uw leeftyd die in andere kringen werden opgevoed, je vooruit zyn. Dát is licht in te halen, en we zullen er op terugkomen, maar... 't is op dit ogenblik je naastby-liggende plicht niet! 't Beetje latyn dat onze Willem verstaat, en waar je zo jaloers op bent, is in 'n paar maanden geleerd, vooral wanneer je je zult geoefend hebben in 't willen. Wat zou 't nu helpen, nu? Wen je eerst dat zweven af, dan komt het latyn vanzelf, en 't grieks ook, en al de andere zaakjes waartegen je nu zo hoog opziet. Er zyn op dit ogenblik heel andere vyanden te verslaan, dan de ridders uit je romans. Minacht de moeilykheden niet, die je te bestryden hebt. Dit zou juist oorzaak kunnen worden van 'n treurige nederlaag. Je moet je denkvermogen leren gebruiken naar je eigen wil, en de verbeelding knotten die je anders over 't hoofd groeien zou. Er zyn wysgeren geweest, die beweerd hebben dat het leven 'n droom is. Wat ze daarmee eigenlyk bedoelden, is me niet zeer helder. Die uitspraak-zelf komt me dromerig voor. Misschien vergis ik me hierin, doch wel durf ik met zekerheid zeggen dat dromen geen leven is. Begryp je dit?
Wouter knikte toestemmend.
- De ware verhevenheid, ging Holsma voort, is dat men doet wat men doen moet, zelfs 't geringe. Wat zou je zeggen van ridders die zich op den kop lieten slaan door vagebonden, omdat hun riddereer niet toeliet zulk kanalje ten onder te brengen? Zou je dit niet 'n onbruikbare ridderschap vinden? Je gaat nu in den handel? Kom my over 'n maand eens vertellen of je woord gehouden, en altyd je naastby-liggende plicht vervuld hebt? Dan zullen we verder zien, maar... dát eerst! Zal je 't doen?
- O zeker, zeker! Maar... m'nheer, mag ik u nu vragen naar...
- Naar Femke? Wel, dat is 'n best meisjen, 'n heel braaf kind, en 'n nichtje van me.
- Maar hoe dan te begrypen wat ze daar kwam doen? En hoe ze... - Die dame in de komedie was Femke niet. Dat was prinses Erika. We wilden haar zien, omdat haar voorouders aan de onze verwant waren. Hierin is niets byzonder, kereltje!
- Een wezenlyke prinses?
- Ja, en Fem is 'n wezenlyk wasmeisje. We willen hopen dat die Erika even degelyk van karakter is als zy. Maar, jongen, hecht toch aan zulke dingen zo'n gewicht niet. Men ziet dat afwyken van familievertakkingen dagelyks. Of, al ziet men 't niet, het is zo. Er moet 'n tyd geweest zyn dat Erika's voorouders zich in beestenvellen kleedden, en de myne ook. De vraag is, of zy 't weet dat ze hier te lande stamverwanten heeft? Dat wy 't weten... nu ja, m'n broer Sybrand schept genoegen in 't opsporen der overeenstemming van schynbare tegenstellingen. Ook in taal... dit heb je by 't kippenhok gehoord. Wel beschouwd, is de wereld veel kleiner dan je meent: alles raakt elkaar! Wie weet of 't niet invloed heeft op de Geschiedenis, dat je morgen by die heren... hoe heten ze ook?
- Ouwetyd en Kopperlith, m'nheer.
...dat je by de heren Ouwetyd en Kopperlith den handel gaat leren. Welnu, wereldhistorisch of niet, doe daar je naastby-liggende plicht! Dit is nu de ridderlyke taak die ik je opdraag... als je naar me luisteren wilt. Zal je 't doen?
- Heus, m'nheer! Maar... Femke?
- Daar heb je 't al! Ze heeft niets met je naastby-liggende plicht te maken. De enige dame die je voor 't ogenblik dienen moogt, is... nu wie?
- De... handel?
- Juist! Wil je nu volstrekt iets van Femke weten... welnu, zy zegt ook dat je je niet met haar bemoeien moogt, en aan niets moet denken dan aan je werk...
- O, ik zál, ik zál!
- Nog wel tien jaren lang.
- Tien jaren? Tien?
- Ja, zó zei ze, toen ik haar vertelde dat je nog zo weinig wist, en zo weinig kon.
- Tien jaren?
- Nu ja, zó zei ze. Misschien acht, of... twaalf, of... twintig, want je begrypt wel dat men zo-iets niet zo héél nauwkeurig kan bepalen.
- Tien jaren?
- Zó zei ze.
- Ik zál!
- Heel goed, m'n jongen. 't Zal my genoegen doen, en... háár ook. Begin er dus spoedig mee, en dring je niet op, dat het zo byzonder moeilyk is. Dat maakt zenuwachtig. Duizenden zyn voor tien jaar begonnen met wat u morgen te doen staat, en... ze leven nog! Je ziet dus wel dat het kán. Bovendien, denk nu voorlopig maar alleen aan de eerste maand. Zo breek je den tyd. Over 'n week of vyf wacht ik je hier. Dan zullen we verder zien.
Na nog eenmaal beloofd te hebben, dat-i ‘álle gekheid’ uit z'n gedachten zetten zou, nam Wouter voor dien dag afscheid. Maar hy bewaarde z'n rozeknopjes, al was 't hem niet helder of de verering van deze reliek - het enige wat hem uit de afgelopen driedaagse stormperiode overbleef - 'n prinses gold, of 'n bleekmeisjen, of beiden, of de kleine Sietske Holsma, of 't portret uit de zykamer, of 'n ideaal dat hyzelf samentoverde door 't onwillekeurig ineensmelten van al deze beelden tegelyk. Om zyn aan Holsma gegeven woord gestand te doen, verbood hy zich alle onderzoek dienaangaande, en drong met heldhaftigheid z'n aandoeningen terug. Het blyft de vraag, of-i tot helderheid en zelfkennis zou geraakt zyn, wanneer hy hierin niet geslaagd was? Wie zegt ons, of niet misschien de indrukken die hy meende te hebben opgevangen van buiten af, de afspiegeling waren van z'n eigen gemoed? Om dezen twyfel begrypelyk te vinden, heeft men zich slechts af te vragen, of z'n fantasie werkeloos zou gebleven zyn, indien hy al die voorwerpen niet ontmoet had? Ik acht deze opmerking hierom niet zonder gewicht, wyl ik aan de gewaarwording die Wouter beheerste, nog altyd den naam van liefde niet geven durf. Dat een der meest karakteristieke kenmerken van het beminnen, de zucht om goed te zyn - 508 - hem niet ontbrak, is waar. Doch deze neiging had zich reeds veel vroeger in eigenaardige overdrevenheid by hem geopenbaard, waaruit dan ook, lang voor hy Femken ontmoette, z'n overspannen eerzucht en de daarby behorende hoogmoed waren voortgesproten.
Onder de aandoeningen die hy na 't gesprek met Holsma moest terugdringen, speelde de nieuwsgierigheid naar de oplossing der verschillende wyzen waarop Femke zich aan hem vertoond had, maar 'n zeer ondergeschikte rol. Dit schynt te vreemder, omdat hy aan de door Holsma gegeven verklaring geen geloof sloeg. Hy bleef er by, dat het meisje in den schouwburg wel inderdaad de persoon was geweest die men tot-nog-toe Femke genoemd had, en schreef Holsma's verzekering óf aan dwaling toe, óf aan de zucht om hem tot kalmte te brengen. Hy beweerde meer van dat meisje te weten dan den dokter kon bekend zyn, die haar niet in die herberg gezien had! Dat ze zich kon voordoen als prinses, kwam hem volstrekt niet vreemd voor. Het was eer te verwonderen, meende hy, dat ze de goedheid had, zich nu en dan te vertonen als kindermeisjen of als dochter van 'n wasvrouw. Een prinses? Wel mogelyk! Waarom niet? Dat meisjen op die tafel zou niet Femke geweest zyn? Ook niet die verschyning in den schouwburg? Heel natuurlyk, en geheel in overeenstemming met de hoogte waarop hy altyd het voorgewende bleekmeisje geplaatst had! Als dat niet Femke was, dan kon zeer goed het meisje dat hy tot nog toe Femke noemde, eens-voor-al prinses wezen. Deze verandering was zo groot niet, of liever... 't was er geen. Als 'n bliksem schoot hem nu ook de indruk door de ziel, dien het schrikwekkend bellen van juffrouw Laps dien vrydagavond op hem gemaakt had. Toen immers reeds vroeg hy zich af, of daar misschien prinses Erika was, die kwam ruilen? Er bleek nu, dat ze dit reeds voorlang gedaan had! Dat er in dit alles iets geheimzinnigs lag, ontveinsde Wouter zich niet, maar dit geheimzinnige kwam zo juist overeen met z'n dromen en luchtbeelden, dat het hem meer bevredigde dan ooit nuchtere waarheid zou hebben kunnen doen. Hy was evenmin nieuwsgierig als de velen die na de lezing van Genesis, nu eens-voor-al menen te weten: ‘waar alles vandaan gekomen is’ en geen lust hebben in 'n onderzoek dat hun die genoeglyke zekerwetery zou kunnen kosten. Voor zekere gemoederen draagt slechts de fabel 't kenmerk van de waarheid.
Gelyk de Mensheid in voorhistorische tyden, was Wouter nog altyd ontvankelyk voor 't buitengewone, voor 't wonderbare, voor 't onmogelyke. Wie hem verzekerd had dat Femken onderworpen was aan gewone aandoeningen, zou niet zo zeker op geloof hebben kunnen rekenen, als de dichter die haar tot onderwerp had gekozen van de wildste fantasie. Wanneer hy haar had te spreken gekregen, zou er aan ánderen die 't onderhoud bywoonden, gebleken zyn dat zyzelf in dit opzicht hoger stond, maar of 't hém gebleken ware, blyft de vraag. Elke uiting van haar eenvoudig gezond verstand zou hy hebben opgenomen als neerbuiging om-zynentwil, als 'n poging om 'n taal te spreken die verstaanbaar was voor... mensen of burgerjongetjes. ‘Ze houdt zich zo om my niet af te schrikken’ zou hy dan gedacht hebben. In hoeverre er by dit alles invloed werd uitgeoefend door de byna geheel uitgewiste herinnering aan de Fancy-verschyning, is moeilyk te bepalen. Wel was de indruk daarvan niet meer te herkennen, doch misschien deden zich nog altyd de gevolgen van dien indruk enigszins gelden. Z'n geest was eenmaal zekeren weg opgestuwd, en in deze richting ging hy voort, al was dan ook 't punt van uitgang sedert lang uit het oog verloren. Ook deze byzonderheid is op de Geschiedenis van 't Mensdom ten volle van toepassing. Wy werpen de fabels weg, waarmee ons Geslacht in 'n kindsheid werd vermaakt, we schamen ons over 't geloof aan de spokery waarmee het bedrogen werd, maar... blyven gebukt gaan onder de gevolgen der onnozelheid van vorige geslachten.
Wouter vroeg niet meer: ‘zou zy 't zusje wezen, dat ik zoek?’ maar de behoefte aan ineensmelting met 'n wezen, dat hy wilde toebehoren - in verband altyd met z'n zucht naar kennis en stryd - bleef bestaan. En alweder werkte de onbewustheid van deze neiging bevredigend op z'n begeerte om de vele byzaken die hy niet begreep, eens eindelyk opgehelderd te zien. In al het vreemde dat hem de laatste dagen overkomen was, vond hy evenzeer aanleiding om zich af te vragen: ‘wat wás er toch?’ als om zich toe te roepen: ‘zeker, zeker, zó is het! Juist wat ik altyd meende!’ Dat mysterieuze-zelf was juist de voldoening die hy zocht, en... dus nog altyd 'n blyk van z'n onrypheid. Zyn aandoeningen waren hem als 'n bewogen water waarin de onvol-wassen ziel de Nixen ziet spelen, die ze zien wil, hoe onbestemder van omtrek, hoe weifelender van lynen, hoe liever. Naar juister tekening, naar meer duidelykheid, haakt die ziel niet... er mocht eens blyken dat ze zich slechts gespiegeld had in de rimpeling van den door haarzelf in roering gebrachten vloed!
Was Femke géén prinses? Was prinses Erika niet - uit weeldeliefhebbery dan - 'n wasmeisje? Eilieve, misschien ook was dat heerlyk standbeeld op die tafel, noch de een noch de ander... 'n derde verschyning dus! Drie? 't Is te weinig! Millioenen beelden van dien aard waren niet te veel om, samengevat in één totaal-gedachte, de begeerte te bevredigen van 'n gemoed dat, slechts ontluikend nog, niet Femke beminde, maar... de Liefde! Waarlyk, de knaap had nog veel te leren, en waarschynlyk waren op deze behoefte, de raadgevingen van z'n menskundigen vriend gegrond. Het schynt wel, dat Holsma inzag hoe Wouter vóór alles moest kennismaken met het állerlaagste, om allengs op te klimmen tot de Poëzie der Werkelykheid die zoveel hoger staat dan liefelyk-bontgekleurde - maar kinderachtige, onvoedzame en dus verderfelyke - dromery!
Hoe dit zy, evenals hyzelf, dalen we voor enigen tyd naar lagere sferen. Het hoofdkwartier van de Mensheid is nu eenmaal gelykvloers. Vandaar gaan wy altyd uit, dáárheen keren wy altyd terug. Het is al wel, wanneer we niet verleerd hebben van tyd tot tyd ons te vermeien in wat vlucht. Hopen wy dat de lust en de kracht ons niet begeven, die uitspanning te hervatten. Er bestaat dan tevens kans, nader kennis te maken met prinses Erika, by welke gelegenheid we misschien te weten komen dat aristocratie van verstand en hart niet uitsluitend behoeft gezocht te worden in de... lagere standen, zoals sommige romanschryvers - hofmakend aan 't gemeen - wel eens voorgeven te geloven. Reeds nu durf ik verzekeren dat ze wel degelyk ‘van de familie’ was, en wel in veel hoger zin nog, dan oom Sybrand weten kon. Voor 't ons vergund is nader kennis met haar te maken, hebben we - precies weer als Wouter zelf - vervelender dingen te behandelen. Zó immers moet m'n geschiedenisje geschreven worden, op straffe van niet op 't leven te gelyken, wat 'n fout wezen zou, 'n grote fout... de gewone!