Ideën, zesde bundel
1185.
- Ik begryp om al de wereld niet, waar de jongen zo lang blyft? zei de moeder.
- Hy zal niet vroeg opgestaan wezen, en misschien laat ze hem by 't ontbyt 'n kapittel uit de Schrift lezen.
Aldus Stoffel. En de familie berustte zonder veel inspanning 'n half uurtjen in die bemoediging.
- Wat zou je-n-'r van zeggen, als jyzelf er eens heenging? stelde eindelyk juffrouw Pieterse voor.
- 't Zal moeilyk gaan, moeder! Want... uwe weet, het is niet in den weg van m'n school.
Dit argument voor non-interventie was volkomen geldig. Men moet nooit iets doen dat niet op z'n weg ligt. Ziehier een der lie-felyke kanten van 'n welbegrepen conservatismus. Stoffel zelf wist niet hoe diep de zin was van z'n staatkundig grondbeginsel. - Maar... als we dan Leentjen eens daarheen zonden, om te vragen waar de jongen blyft?
Dit werd goedgekeurd. Leentje ging, en kwam weldra terug met de boodschap dat ‘Wouter waarschynlyk 'n wandelingetje maakte’.
Zó namelyk had juffrouw Laps in den angst van haar hart gezegd. En 't was niet geheel-en-al onwaar. Wouter was inderdaad na z'n vertrek uit haar woning, terdeeg aan 't wandelen geraakt... de lezer weet het. Maar juffrouw Laps verzuimde wyselyk, er by te zeggen waaróm hy 'n wandeling deed, en op welk uur hy haar verlaten had. Leentje had geen erg er naar te vragen, omdat het vanzelf scheen te spreken dat-i niet was uitgetogen in 't holste van den nacht. En zó ook werd de zaak door z'n moeder en zusters opgevat. Ze kwam dus eenvoudig neer op een van de zonderlinge gewoonten van Wouter, waarover men zich zo dikwyls te verwonderen had.
- Daar heb je 't weer! zei de moeder. De last die ik van dát kind heb... kyk! 'n Ander maakt 'n kuiertje na den eten, nietwaar? En hy... wat doet-i? Hy loopt rond in den vroegen morgen. Ik vraag jezelf nu, Stoffel, of dat 'n manier van doen is?
- Nee, moeder!
- En ons hier in angst te laten zitten!
- Ja, moeder!
- Zie je, 't is toch weer heel erg van hem. Hy moest begrypen dat we hier allemaal in dodelyke ongerustheid... god weet waar-i nu weer rondloopt?
- Zeker, moeder! En nu is 't tyd voor m'n school. Dag, moeder! Stoffel vertrok. Van dien angst en die ongerustheid was geen woord waar. Deze klacht hoorde er zo by, meende de familie, overigens niet de minste blyken gevende van bekommering over Wouters lot. Ook hier alweer speelden onkunde, onwetendheid en traagheid haar gewone rol. Het kón immers zyn dat den knaap 'n ongeluk overkomen was? Z'n moeder vond het gemakkelyker hem te beschuldigen van onbehoorlyk gedrag, dan ernstig te onderzoeken waar-i beland was. En hierby bleef het, tot dokters Kaatje kwam. De lezer weet hoe Holsma z'n koetsier gelastte 'n ogenblik op te houden voor Wouters woning, ten einde dat meisje gelegenheid te geven tot uitstappen. Alles was haastig naar 't venster gelopen...
- Daar is-i, daar is-i! riep de hele familie om 't hardst, hy zit zowaar in dokters koets!
Deze opmerking verdreef alle andere indrukken, en Kaatje's geruststellende taak viel byzonder licht. Eigenlyk had ze niets hoeven te zeggen. 't Kwam er niet meer op aan, waar Wouter geweest was... nu reed hy in 'n koetsje. In 's hemelsnaam, wat wil men meer?
- By dokter ontbeten? Gut, mens, wat zeg je! En... en... waarom heeft de koetsier z'n beremuts niet op?
De verwonderde Kaatje beriep zich op 't seizoen, en vond de ontvangst die haar te beurt viel, zeer zonderling. De verdenking die zy koesterde omtrent Wouters geestvermogens, ontving nieuw voedsel door de vreemde manier waarop haar boodschap beantwoord werd. 't Scheen wel dat de hele familie... 'n beetje...
- En heeft-i wezenlyk by dokter ontbeten? Begryp eens, Trui... ontbeten!
- J...a, juffrouw, hy heeft by ons... ontbeten! O ja, zeker, ontbeten... m'nheer heeft het gezegd.
- By den dokter? En... ontbeten, zeg je? Op den Kolveniersburgwal?
- Wel zeker! Waar anders? Maar... wat zou dat?
- En... is-i wel fatsoenlyk geweest?
- Gut ja, juffrouw, maar...
- En nu zit hy met den dokter in de koets?
- Wel zeker, juffrouw! Maar...
- Hoor 'ns hier, vryster, ik zal jou eens wat zeggen, maar je moet er niemand over spreken. Hy is 'n zonderling kind, weet je...
- Ja, zuchtte Kaatje, volkomen overtuigd. Dát weet ik!
- Zo? Weet je 't! En weetje-n-ook waarom? Dát zal ik je nu eens vertellen. Hy is zo'n zonderling kind, omdat - ga jy even opzy, Petró, en jy ook Mine... Trui kan blyven, maar kyk op je werk! - hy is zo zonderling en dingsig, weet je, omdat ik, toen ik zwaar van 'm was...
- Gut, juffrouw!
- Ja, vryster! Toen heb ik gedroomd van 'n kapel die 'n olifant voorttrok. Begryp je 't nu?
- O ja, ja, ja, precies, juffrouw! Ik begryp 't nu heel best!
- Zie je? En daarom... doe de complimenten aan den dokter, en zeg dat ik wel laat bedanken. 't Is nu maar te hopen dat-i fatsoenlyk is... Wouter, meen ik. Gut, draagt de koetsier zo'n muts alleen in den winter?
Kaatje maakte dat ze wegkwam. Ze nam zich voor, nooit van kapellen en olifanten te dromen. Zo'n uitspatting van den geest kwam haar zeer gevaarlyk voor, want ze begon nu in allen ernst te menen dat de hele familie gek was, en dat zy in Wouter daarvan slechts 'n klein staaltje gezien had.
Toen, enige uren later, de dokter-zelf zich de moeite gaf juffrouw Pieterse te komen geruststellen, kende de vreugd over Wouters verheffing geen grenzen. Holsma bestudeerde deze en andere zotternyen, en maakte van z'n opmerkingen gebruik by 't bepalen van den geestelyken leefregel dien hy Wouter straks zou voorschryven, een dieet dat hy nog meende te moeten inkrimpen na 't voorgevallene in den Schouwburg.
Wat juffrouw Laps aangaat, zyzelf wist niet hoe goed alles buiten haar toedoen geschikt was. Ze hield zich den helen dag bezig met onnodig gepeins over de mogelykheid om 't ding te redden, dat ze - wel enigszins met verkrachting van den zin - haar ‘eer’ noemde. Daar zy evenwel tot geen besluit kwam, bewaarden de gunstige goden haar voor 't nemen van maatregelen die juist andersom zouden gewerkt hebben dan de eis was. Ze deed niets, en door 'n byzondere welwillendheid van 't lot, was dit de beste party die ze kiezen kon. 't Spyt me voor sommige lezers, dat haar veroveringstocht niet tragischer afliep. Maar de moraliteit wint er by. Ik gis dat Fancy 't gemene schepsel de belangwekkende smart niet gunde, van de kastyding die ze verdiend had. Een paar dagen angst was voor haar peccadille volkomen genoeg. 't Spreekt vanzelf dat ze nog altyd bleef vrezen dat Wouter haar aanklagen zou.