Aan Fancy
Ik zal voortgaan met de geschiedenissen van gezag.
Er was eens een land, laag gelegen aan de zee, tussen Oost-Friesland en de Schelde...
O, Fancy, men timmert en metselt om my heen. Het huis dat ik bewoon, wordt verbreed, en hoe breder het wordt, hoe benauwder ze 't my maken. Men klopt en schaaft en bikt en zaagt my 't hoofd in twee... dat is onaangenaam. Die Silvio Pellico kon van geluk spreken. Ik ga uit om wat rust te zoeken op de woelige straat. Misschien steel ik een horloge, om aanspraak te
*
hebben op wat stilte in de cellulaire gevangenis. Adieu, en denk om den haarlok, dien ge my beloofd hebt.