Max Havelaar (editie A. Kets-Vree) (digitale editie i.s.m. het Huygens Instituut)
Aanteekeningen en ophelderingen by de uitgaaf van 1875 (herzien, gewyzigd en aangevuld in 1881)
Hoofdstuk IX
9 | anspruchlose: bescheiden. |
31 | horribile auditu: verschrikkelijk om aan te horen. |
46 | den echtestaat: het huwelijk. |
60 | Abraham Blankaart - oom en voogd van Sara Burgerhart uit de gelijknamige briefroman van Betje Wolff en Aagje Deken (1782) - heeft nogal eens de gewoonte een zin in te leiden met de woorden ‘Zoodat ik maar zeggen wil’ (Sara Burgerhart, ed. Buijnsters, onder meer p. 174, p. 323, p. 608 en p. 736). |
84 | ik verspreek u: van Duits ‘versprechen’. |
86-87 | omne tulit punctum, qui miscuit [utile dulci]: hij krijgt de bijval van allen die [het nuttige met het aangename] vermengt (Horatius, Ars poetica, 343). |
103 | deftigen: ernstige, serieuze. |
111-112 | dat er in die afdeeling Lebak geen koffi wordt geplant: zie [449-450] deze noot . |
125-126 | Wawelaar: vgl. ‘wauwelen’ of ‘wawelen’: kletsen. Een ‘wauwelaar’ is een kletsmeier. |
126 | bidstond voor 't bekeeren der heidenen: godsdienstoefening die buiten de gewone kerkbeurten valt en die gehouden wordt om voor een bepaald doel te bidden. |
132 | De hierna volgende ‘preek’ van Droogstoppel en ook de daarna volgende preek van Wawelaar zijn een karikatuur van de preken zoals die in orthodoxe kring gehouden werden. Beide preken geven een beeld van de tale Kanaäns in de ongunstige betekenis van het woord: hoogdravende domineestaal, tot in het absurde doorspekt met bijbelteksten en bijbeltermen. Soms valt niet meer dan een verre echo van een bijbelse uitdrukking te beluisteren. Er is dan geen direct verband met een bepaalde bijbelplaats, zodat er vanaf gezien is die passages te annoteren. Specifieke toespelingen zijn zoveel mogelijk toegelicht. |
134 | toch wyk je van den rechten weg af: vgl. 2 Petrus 2:15: ‘Die den rechten weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en volgen den weg van Balaäm, den zoon van Bosor, die het loon der ongerechtigheid liefgehad heeft;’. |
136 | De vreeze des Heeren is 't beginsel van alle wysheid: zie o.m. Psalm 111:10: ‘De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid [...]’. |
141-142 | Hy heeft verkeerde artikels in de Indépendance geschreven en de Aglaia laten vallen: zie [565-566] deze noot , [566-568] deze noot en [343-345] deze noot . |
142 | als men wys is in zyn eigen oogen: vgl. o.m. Jesaja 5:21: ‘Wee dengenen, die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn!’ |
144 | Bedenk dat je lichaam een tempel Gods is: vgl. o.m. 1 Korinthe 3:16: ‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont?’ |
170 | floszy: het eerste spinsel van de zijderups en de daarvan gemaakte zij van mindere kwaliteit. |
176 | stort: beide betekenissen zijn mogelijk: morst; valt. |
177 | Paulus zegt dat nooit een zoon verdriet moet doen aan zyn vader: vgl. o.m. Kolossensen 3:20: ‘Gij kinderen, zijt uw ouderen gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehagelijk.’ |
184-185 | de liefde Gods, blykbaar uit Zyn toorn tegen ongeloovigen, naar aanleiding van Samuels berisping aan Saul: Sam. xv: 33b: in 1 Samuel 15 wordt beschreven hoe Saul ten strijde trekt tegen de Amalekieten. Tegen Gods gebod in laat hij koning Agag leven, evenals een deel van het vee. Samuel berispt Saul wegens diens ongehoorzaamheid, vgl. 1 Samuel 15:23: ‘Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des Heeren woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn.’ Als koning Agag voor Samuel gebracht is, doodt de profeet hem: ‘Maar Samuël zeide: Gelijk als uw zwaard de vrouwen van haar kinderen beroofd heeft, alzo zal uw moeder van haar kinderen beroofd worden onder de vrouwen. Toen hieuw Samuël Agag in stukken, voor het aangezicht des Heeren te Gilgal.’ |
187 | menschelyke en goddelyke wysheid: vgl. o.m. 1 Korinthe 3:18-19: ‘Niemand bedriege zichzelven. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God [...].’ |
191-193 | niet uit eigen kracht...neen, door de kracht die van boven komt: vgl. 1 Korinthe 2:5: ‘Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods.’ |
198-199 | Jezus Christus, en dien gekruist: vgl. 1 Korinthe 2:2: ‘Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd.’ |
210-211 | de heerlyke roeping van Israel - hy bedoelde het uitroeien der bewoners van Kanaän -: toen de Israëlieten na veertig jaar reizen door de woestijn het beloofde land bereikt hadden, roeiden zij - volgens Gods gebod - de oorspronkelijke bewoners grotendeels uit. |
210-212 | Preken waren opgebouwd uit verschillende delen. Een belangrijk onderdeel vormde de zogenaamde ‘toepassing’: dat deel van de leerrede waarin het verhandelde op de hoorders werd betrokken, zoals hier de roeping van Israel de roeping van Nederland wordt. |
212-213 | dat het licht dat ons bestraalt, wordt weggezet onder de korenmaat: vgl. Mattheus 5:15-16: ‘Noch steekt men een kaars aan, en zet die onder een korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen, die in het huis zijn; Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.’ |
214 | brood des eeuwigen levens: vgl. o.m. Johannes 6:51: ‘Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. [...].’ |
216-217 | kinderen des verstooten zoons...van den edelen Godgevalligen Noach: Cham bespotte zijn vader toen deze dronken lag te slapen (Genesis 9:20-27). Deze vervloekte daarom Chams zoon Kanaän: ‘En hij zeide: Vervloekt zij Kanaän; een knecht der knechten zij hij zijn broederen!’ (Genesis 9:25). Vroeger nam men als vaststaand aan dat de gevloekte Cham een kleurling was. Dit gaf de onderdrukking van gekleurde volkeren een bijbelse grond. |
220-221 | een valschen profeet: vgl. o.m. Mattheus 7:15: ‘Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven.’ Waarschijnlijk moet men - gezien de ruime verbreiding van de Islam in de Indische archipel - hier aan Mohammed denken. |
224 | goden van hout of steen: vgl. Daniël 5:23: ‘[...] en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt.’ |
224-225 | goden...die zyzelf gemaakt hebben naar hun beeld: vgl. Exodus 20:4: ‘Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.’ |
238-239 | zoodra de bazuine schallen zal, die de dooden oproept ter scheiding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen: vgl. o.m. 1 Korinthe 15:52: ‘In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden.’ Vgl. verder ook o.m. Handelingen 24:15: ‘Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelf verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beiden der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen.’ |
241-242 | een God der gerechte wrake: in Minnebrieven (1861) schreef Multatuli: ‘Ik raad u vreze aan, voor den toorn des liefdevollen Gods, die zich niet laat bespotten, en die een God is, van gerechte wrake, gelyk te lezen staat in Hebreeën x, vs 31’ (vw ii, 62). De desbetreffende passage luidt: ‘Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods.’ Mogelijk ook een toespeling op Hebreeën 10:30: ‘Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mijn is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: De Heere zal Zijn volk oordelen.’ |
242-243 | het geknetter der vlammen in het eeuwig Gehenna waar weeninge is, en tandengeknars: zie Mattheus 13:41-42: ‘De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen; En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden.’ |
244-248 | Dáár lekt de vlam...Godverzaker: vgl. o.m. Jesaja 66:24: ‘En zij zullen henen uitgaan, en zij zullen de dode lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen.’ |
249-251 | het ongedoopte kind dat, nauwelyks geboren, werd weggeslingerd van de borst der moeder, in den poel der eeuwige verdoemenis: in deze voorstelling van zaken spelen twee kwesties mee. Allereerst de orthodoxe opvatting dat alle mensen - ook pasgeboren kinderen, die nog niet bewust hebben kunnen zondigen - verdoemd zijn, omdat ze belast zijn met de erfzonde: de algehele verdorvenheid die ontstaan is door de val van Adam en die van geslacht op geslacht wordt overgebracht (vgl. de Dordtse leerregels i, 1). Daarnaast is er de kwestie van het al of niet gedoopt zijn. Indien een kind van gelovige ouders jong sterft, is het ondanks de belasting met de erfzonde - ‘uit kracht van het genadeverbond’ niet veroordeeld tot de hel (Dordtse leerregels i, 17. De leerregels in Bakhuizen van den Brink, Belijdenisgeschriften, p. 225 en 231). De doop is hiervan het uiterlijk teken. Hierdoor waren deze kinderen dan ook onderscheiden van heidense kinderen, die deze verkiezing niet deelachtig werden (Heidelbergsche catechismus, art. 74).
Opmerkelijk is de overeenkomst van deze passage met de beginregels van Vondels Decretum horribile: ‘God ruckt d'onnooselheyd van moeders borsten af, En smacktse in't eeuwigh vyer. o poel! o open graf!’ Deze regels gaan terug op een uitspraak van Calvijn: ‘braak nu uw gal-vergif uit tegen God, omdat hy onnozele kinderkens van moeders borsten afrukt en in het eeuwige vuur smakt.’ (Werken Vondel iii, ed. Van Lennep, p. 111. Op deze overeenkomst werd ik gewezen door wijlen Prof.Dr. L. Strengholt). Zie ook de overeenkomst met een van de, door Van Lennep geschrapte, vragen van Frits: ‘Is mijn broêrtje verdoemd omdat hij voor den doop stierf?’ (variantenapparaat , p. 396). |
254-255 | Hy wil niet dat de zondaar verloren ga, maar dat hy zalig worde met de genade, in Christus, door het geloof: deze zinsnede is opgebouwd uit elementen die in verschillende bijbelteksten voorkomen; vgl. o.m. Efeze 2:8: ‘Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave’ en Johannes 3:15-16: ‘Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’
De passage in haar geheel vormt een toespeling op het leerstuk van de ‘rechtvaardigmaking’ (Heidelbergsche catechismus, art. 59-64): in Gods ogen is de mens als zondaar onrechtvaardig; Christus, de Rechtvaardige, heeft door Zijn kruisdood en gehoorzaamheid de rechtvaardigheid verdiend voor de zondige mens. Door in Christus te geloven - hetgeen geen verdienste, maar genade is - wordt Christus' rechtvaardigheid de zondaar toegerekend. |
257 | Hy in Zyn onnaspeurlyke Wysheid: vgl. Romeinen 11:33: ‘O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!’ |
258 | groot en sterk door de kennisse Gods: vgl. o.m. Kolossensen 1:10: ‘Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God;’ |
260 | Euangelium: Evangelie (archaïserende vorm). |
270 | zendelingsvereeniging: werd in de regel ‘zendingsvereniging’ genoemd; organisatie die het zendingswerk financieel en organisatorisch behartigde waar een kerk - zoals de protestantse kerk in de 19de eeuw - dat (nog) niet deed. |
271 | bybelgenootschappen: stelden zich de vertaling, uitgave en verspreiding van de bijbel ten doel. Het Nederlands Bijbelgenootschap werd opgericht in 1814 in Amsterdam; het heeft de bijbel in vele Indische talen laten vertalen en die vertalingen vervolgens in grote aantallen verspreid. |
273 | ‘Oefeningen’: bijeenkomsten tot onderlinge stichting, gewijd aan het bespreken van godsdienstige onderwerpen, aan zingen en aan bidden. |
273-274 | In 1815 werd in Harderwijk een werfdepot voor de landmacht in Oost- en West-Indië opgericht. In 1843 werd het depot een zelfstandige instelling en kreeg het de naam ‘koloniaal werfdepot’. Het had een slechte reputatie; het werd wel ‘het riool van Europa’ genoemd. |
287 | amfioenpacht: opiumpacht. Zie verder hoofdstuk iv, [154] deze noot . |
297n76 | orthodoxen...modernen, de liberalen, de...meer verlichten - en zelfs de ware vrydenkers -: de gereformeerde orthodoxie hield zich streng aan de bijbel, die werd gezien als de enige en volstrekte regel van geloof en leven. Halverwege de 19de eeuw ontstond er een nieuwe richting in de theologie, waarin men - onder invloed van de ontwikkelingen in de natuurwetenschappen - de inhoud van de bijbel toetste aan de wetten van het gezond verstand. De zogenaamde moderne of liberale theologie stelde zich kritisch op t.o.v. alles wat naar het bovennatuurlijke zweemde. Velen verlieten door de steeds radicaler wordende kritiek op de bijbel en de daarmee gepaard gaande toenemende vervreemding van het kerkelijk belijden, uiteindelijk de kerk. De vrijdenkers stonden aan het eind van deze ontwikkeling; zij stelden dat een mens pas werkelijk vrij denkt als hij weigert in iets te geloven dat het verstand niet bewijzen kan. |
298 | die voorslag: dat voorstel. |
319-320 | het Evangelie dat een lamp op zyn pad is: vgl. Psalm 119:105: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.’ |
341 | De Amstelkerk, een van de vele hervormde kerken in Amsterdam, staat op het Amstelveld, tussen de Keizersgracht en de Prinsengracht, dichtbij de Reguliersgracht, die de twee eerstgenoemde grachten verbindt. |
350-351 | In myn huis zal de Heere gediend worden: vgl. Jozua 24:15: ‘[...] maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den Heere dienen!’ |
353 | de wegen...waar langs wy worden geleid aan Gods hand: vgl. o.m. Psalm 139:10: ‘Ook dáár zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.’ |