Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1183.
Het is me zeer moeilyk, te berekenen hoeveel van m'n lezers genoeg menselyk gevoel hebben uitgeschud, om niet te schreien by de ongelukken van juffrouw Laps. Als het medelyden dat ik voor haar inroep, gering is, wyt ik dit aan te grote geleerdheid. Het schynt wel dat de belezen mens onzer dagen z'n gevoelighedens heeft opgemaakt aan mythologie, romantiek en bybelkennis. Hy heeft zich moe getreurd op 't legio modellen van verlatenheid, die ons sedert eeuwen geleverd zyn in profane en heilige Schriften. De tranen alzo waarop juffrouw Laps 'n onmiskenbaar recht heeft, en die haar ook niet zouden geweigerd zyn door naiever toeschouwers of lezers, zyn de buit geworden van Medea, van Fedra, van Asnath, der vrouwe Potifars, van Ariadne op Naxos, en dergelyke persoonlykheden meer, waarvan er toch geen enkele by ons Lapsjen in welbegrepen rampspoed halen kon. Ze was, zy by uitnemendheid, wat de romanschryvers gewoon zyn met sierlyke spraakwending: ‘de ongelukkigste der vrouwen’ te noemen, en haar door Wouter zo schichtig verlaten boven-, voor-, onder-, achter-, insteekkamer, 'n ware tempel van verschillende smarten.
Het is geenszins m'n bedoeling, Wouter boven Jozef, Theseus, Jason of Hippolytus te stellen. Apollo beware my voor de by auteurs somwylen voorkomende apenliefde, die hen in hun helden altyd de ‘belangwekkendste der stervelingen’ doet zien. De lezer zal erkennen dat ik genoeg moed en plichtbesef heb, om m'n jongetje nu-en-dan niet zeer mals te behandelen. Neen, niet in Wouters verdienste zoek ik den maatstaf voor de wanhoop der verlatene. En ook zyzelf voedde haar verdriet niet uitsluitend met 'n droevig staren op de waarde van den verloren schat. De hem kwalificerende benamingen die ze 't weggelopen heil namurmureerde, getuigden meer van vinnige verstoordheid dan van byzondere waardering. Er bestond iets geheel anders, dat met volle recht haar verstoordheid stempelde tot wrevel, en zelfs tot woede. Met gepasten eerbied voor de smart van al die andere dames, meen ik te mogen in 't midden brengen, dat er onder die ganse wenende vrouwenschaar geen enkele zo gek figuur maakte tegenover de respektieve verwanten van haar verlaters, als juffrouw Laps. Ze moest Wouter verantwoorden aan z'n familie. Dát was het!
De zonderlingste plannen gingen haar door 't hoofd. Hoe zou 't zyn, als ze vertelde dat-i was ‘weggenomen’ van voor de ogen des Volks, en opgevaren in 'n gloeiende diligence? Ze verwierp dit denkbeeld, uit zeer gegronde vrees dat men haar niet geloven zou. Onder alle wonderen zyn er maar weinig zo ongeschikt tot dagelyks gebruik, als hemelvaarten. Zelfs Politie en Justitie geloven er niet aan, dit zy gezegd zonder 't minste wantrouwen op de historische grondslagen van de christelyke godsdienst, die zulke zaken niet missen kan zonder in elkaar te storten als 'n slecht gebouwd kaartenhuis. Het zal den godsdienstigen lezer genoegen doen, te ontwaren dat ik in dit opzicht geheel-en-al 't gevoelen aankleef van den zeer heiligen Paulus. (i Corinthen, xv, vs 14).
Dus: géén hemelvaart! dacht onze Ariadne, met bedroevend verstand. Maar... wat dan?
Ze begon met wachten of haar Theseusje misschien zou terugkeren? Het was haar niet duidelyk geweest, of hy in die kroeg geraakt, dan wel gebleven was onder de volksmenigte die er vóór stond. Misschien ook had deze of gene stroom van de joelende menigte hem meegevoerd. Hm... hoe vér? 't Land uit? Naar... Amerika of 't peperland? Dit zou zo kwaad niet wezen, vond ze, want eigenlyk was ze nu meer angstig voor z'n terugkeer by de zynen, dan begerig naar z'n wederkomst by háár. De oorzaak is licht te vatten. Wat zou Wouter vertellen aan z'n verwanten? Tot haar grote teleurstelling was z'n medeplichtigheid niet ver genoeg gegaan, om hem bescheidenheid in te boezemen in z'n eigen belang, en 't schepsel stond te laag om kiesheid te verwachten uit oorzaken van anderen aard.
Om by 't schriftuurlyke te blyven, zon ze, na 't verwerpen van de gedemodeerde luchtvaart, op 't aanwenden der egyptische methode van Asnath. Helaas, daarby is de verrukkelyke naïveteit van Potifar onmisbaar, en ze had mensenkennis genoeg om te berekenen dat noch Stoffel, noch z'n moeder, noch zelfs een van Wouters zusters, onnozel genoeg wezen zouden om zich te laten vangen in 'n strik van zo verouderd maaksel. Zeker zou er blyken dat haar zeer bekend ‘Geloof’ eer 'n wapen tégen haar opleverde, dan 'n schild waarachter ze schuilen kon. Want, lezer, de achtbaarheid van de goddienery is wat versleten. Ze voorzag dat men meer vertrouwen stellen zou in Wouters... kinderachtigheid, dan in haar gescherm met ‘Schrift’ of ‘Heer’ en hierin had zy alweer volkomen gelyk. De tyd nadert, dat men zeggen zal: ‘ziedaar iemand die niet gelooft, en toch 'n schelm is’. Dit ‘toch’ zal beter op z'n plaats staan dan 't arme woordje gewoon is, daar we 't nu meestal zien misbruiken om betrekkelyke verdorvenheid en wél geloven - zaakjes die zeer na aan elkander verwant, en dikwyls zelfs identisch zyn - in tegenstellend verband te brengen.
Uit spyt en woede beet onze martelares haar nagels af, en vervloekte al het volk dat daar onder haar vensters nog altyd nafeest vierde van 'n feest dat er niet geweest was. Ze vleide zich enige ogenblikken met de hoop haar deserteur in 't oog te krygen, en nam zich voor, als 't lukte, hem unguibus et rostris in haar nest te slepen, niet om 't genoegen van z'n gezelschap nu, maar om te voorkomen dat-i naar z'n eigen huis ging, en daar meer vertelde dan haar aangenaam was. Doch ze slaagde er niet in, Wouter te ontdekken, en vermoeid van staren schoof ze eindelyk haar venster toe, juist 'n ogenblik te vroeg om den wagen te zien wegryden, waarin prinses Erika zich liet brengen naar 't paleis op den Dam.
Schoon de morgenstond reeds lang was aangebroken, begreep onze Laps dat het te vroeg was om reeds nu naar de Pietersens te gaan. En bovendien... wat zou ze daar zeggen? Dat haar riddertjen in 't holst van den nacht was weggelopen? Waarheen? Waarom? Wie verzekerde haar, dat niet reeds 't heel schandaal door hemzelf was bekend gemaakt, en dat alzo Vrouw Asnath ditmaal vissen zou achter Jozefs net? Och, hoe pynlyk!
Ze besloot... niet te besluiten, en de zaak nog 'n paar uurtjes over te laten aan den ‘Heer’. Met deze verzuchting besteeg ze haar maagdelyke koets, 't frigidum lectum waarover 'n latyns dichter de eenzame Penelope laat klagen in den zevenden regel van haar brief aan Ulysses. Als juffrouw Laps latyn gesproken had, zou ze waarschynlyk ook zo-iets gezegd hebben. De lezing van de twee regels die Ovidius laat voorafgaan, luidde nu in háár mond: ‘ik wou liever dat de kwajongen z'n nek had gebroken op de manier van hogepriester Eli in I Samuel, iv. Maar de weldadige wonderen zyn de wereld uit. Die vervlll... oekte zevenklapper!’