Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
623.
Ik zeide dat gevoel den kunstenaar onontbeerlyk is, om zyn taak te volbrengen, juister: tot het volgen van z'n inwendige roeping. Die taak bestaat in nabootsen. Oppervlakkig schynt dit een werktuiglyke arbeid, en doet denken aan den Chinees die, een landkaart willende natekenen, meende zyn plicht te doen door daarop een allernauwkeurigste calque te geven van de olievlekken op 't origineel. Een ander die 'n frak moest maken naar model, bootste in 't nieuwe stuk de slyting na, die hem tegenglom uit de ellebogen van 't oude, enz. Ik erken dat het gevoel van die kunstenaars een sinecure was.
De nabootsing die de ware artist zich tot taak behoort te kiezen, is van anderen aard. Een toneelspeler die, byv. Richard III voorstelt zou - indien hy zyn rol ideaal-goed vervult - niet worden toegejuicht als kunstenaar door dien koning zelf, indien deze - vry posthumelyk, en ik neem aan: zonder eigenliefde - de voorstelling bywoonde. Richard zou gedurig uitroepen: ‘dát zeide ik niet, zó stond ik niet, dít deed ik niet... alles is even onjuist!’ Hy zou in 't aanschouwen van z'n eigen beeld, de olievlekken en den versleten elleboog missen, dien de artist, uit kunst-religie, zich wel wachtte na te bootsen. Deze namelyk moest niet weergeven: de lynen waarmee zyn model getekend was, maar: in zelf-ontworpen tekening, met hém behorende lynen, de quintessens van den indruk aanbieden, dien Richard III op geschiedschryvers en nageslacht gemaakt heeft en dit blyft z'n taak, ook al kon er worden uitgemaakt dat die indruk ten enen male vals is. Ditzelfde geldt voor schilders. Een portretschilder, die aanneemt terstond het konterfeitsel te leveren van den eersten den besten ‘klant’ die hem betalen wil, kan onmogelyk een artist zyn. Hy is fotograaf of silhouettist, en staat in kunstrang beneden 'n toiletspiegeltje. De eis is niet, dat hy alleen de trekken als zodanig weergeve, hy moet de ziel schilderen, voorzover deze in die trekken staat uitgedrukt, en dus méér leveren dan het origineel zelf, dat afwisseling van beweging te baat kan nemen om datgene te openbaren, wat de schilder in één onbeweeglyke gelaatspose moet weten saam te vatten. Een aldus voortgebracht portret stelt niet de persoon voor: het verhaalt de lydensgeschiedenis
[*]
Lyden alweer niet: souffrir, maar: pati.
(1870) van die persoon. Daartoe voorzeker is in zeer hoge mate menskunde in 't algemeen nodig, en kennis van den individu dien de schilder wil afbeelden, in 't byzonder. Vóór hy stift of penseel ter hand neemt, behoort hy eerst z'n kliënt nauwkeurig te bestuderen, en jaren lang vóór dien tyd reeds zou hy met aanleg, vlyt en hart, zich moeten hebben geoefend in de zielkunde, zonder welke de bestudering van 't individu ydel wezen zou. Gewoonlyk geschiedt dit alles niet, en vandaar dat zo vaak vrien-den en bloedverwanten, die 't origineel van 't portret van zeer naby en beter psychisch kennen, ontevreden zyn over gebrek aan gelykenis, terwyl toch de schilder zelf zeer voldaan is over z'n werk, en alle vreemden op zyn hand heeft, die - slechts lynen kunnende vergelyken - hem styven in zyn eigendunk, met 'n oprecht doch onwaar: frappant! Zulk een portret is niet het afbeeldsel van de persoon, het is de kopie van de omtrekken des gelaats op het ogenblik dat die persoon poseerde, 'tgeen tot zyn ik staat, als een boompje tot 'n woud, als uitzondering tot regel.