Vyfde bedryf
Van Wachler en Buys (tezamen opkomende)
Ach Buys, wy hebben ons vreselyk misrekend!
Arme Holm!
Beklaag myn kind, maar niet den indringer die haar hart stal, om het te verpletteren.
Holm was geen indringer... hy is geen bedrieger! Hy beminde de freule... wy zagen die liefde met vreugde... het is onze schuld dat het zo ver gekomen is! Ik ben overtuigd dat hy de freule niet wilde meeslepen in zyn ongeluk. Herinner u zyn weifeling toen gy hem uw dochter gaaft! Ook ik heb my misrekend, doch myn hart kant er zich tegen aan, dien Holm een schelm te noemen.
Eerloos!
Het is zo... vreselyk woord, waartegen de liefderykste vermoedens terugdeinzen, en toch... ik kan het niet geloven!
Hy bekende!
Ja, hy bekende! Maar toen hy zeide: ‘Ik ben eerloos!’ zie, het was me of dat woord in zyn mond van betekenis veranderde. Dát was de houding niet van den betrapten booswicht! Hy hief zich hoog op... sloeg een vryen blik ten hemel, en stond daar als een martelaar, als een zalige... als een godheid!
Ach, Buys, waartoe langer die begoocheling? Hoe is het met myn arme Caroline?
Eerst was ik beducht voor haar, doch thans is zy gelaten. Zy draagt haar lot met moed... of overspanning, want zy heeft iets in blik en houding, dat my verschrikt. Ik herken haar niet! Zy weent niet, zy zucht niet, zy mymert niet... de toon van haar stem is als las zy de woorden die zy spreekt. Uw vrouw dringt sterk by haar aan, thans den jonker Van Bergen een gunstig oor te lenen, en met een kalmte die my yzen deed, antwoordde zy zo-even: als het tot het geluk van myn vader iets kan bydragen, geef ik Van Bergen myn hand!
Die Bergen bevalt my minder dan ooit... en toch... toch... als myn vrouw er op aandringt... haar spot over myn ingenomenheid met Holm pynigt my... en ze heeft gelyk, Buys!
Zy heeft geen gelyk!...
Kom hier, arm kind, kom en schrei aan het hart van uw vader.
Waarom, lieve vader, ik ben niet zo ongelukkig als gy meent.
Moedig kind!
Vader, ik heb Holm gesproken...
Heeft hy gewaagd?
O, neen, ikzelf ben by hem gegaan.
Onvoorzichtig meisje!
Ik moest hem spreken, vader, voor het laatst! Ik had troost nodig... en heb die gevonden!
By een eerloze!
Ik weet niet juist wat dit woord betekent, vader. Ik meende vroeger dat het iets verschrikkelyks in zich bevatte... dat het de straf was van den booswicht... zyn verdoemenis aan deze zyde van het graf! Thans, nu ik weet dat Holm eerloos is, thans bevat ik de verwaten dwaasheid niet van hen die zich het oordeel over de eer des naasten durven aanmatigen, noch de verblinding ener maatschappy die aldus haar edelste leden, haar dierbaarste kinderen, als gruwelen van zich stoot!
Meisje, meisje, bedenk wat gy zegt!
Ik heb diep nagedacht, vader! Ik heb Holm lief. Ware hy misdadig, en hadde hy zyn wezenlyke eer... die hier... hier... woont, en niet van het oordeel der mensen af-hangt, verloren... dan nog zou ik hem beminnen, dan zou myn liefde ‘alle dingen overwinnen’, hem van alle smet reinigen, en hem die eer wedergeven...
Doch, vader, hy is niet eerloos!
Wat weet ge van hem?
Niets... ik weet van het voorgevallene niets... alleen dit... dat hy hier
Want, vader, hyzelf heeft het my gezegd!
Hyzelf!
O twyfel niet... om Godswil, twyfel niet! Eer zou ik het geloof aan de Voorzienigheid-zelf opgeven, dan te twyfelen aan een betuiging van zyn lippen. O vader, ge kent onze liefde niet!
Ach, Caroline, nog kort geleden geloofde ook ik aan menselyke deugd... doch thans... thans...
En ik? Het ogenblik waarop ik dát vertrouwen verloor... vader, het zou de laatste stond van myn leven wezen!
Bedaar, myn kind, ge zyt vreselyk overspannen.
O, mocht dat hemels vertrouwen nooit worden teleurgesteld.
Onze liefde is boven het oordeel der mensen verheven. Ik zou hem volgen, de schande die hy torst, helpen dragen...
Caroline!
Als ik geen vader had!
Dierbaar kind!
Dat zal God u vergelden, freule!
En nu, vader, wees getroost, en bekommer u niet te zeer over my. Geheel ongelukkig zal uw Caroline nooit worden, want ik zal den vrede des gemoeds bewaren!
Dát offer moogt ge niet aannemen, mynheer Van Wachler!
Maar... myn vrouw...
Daar is ze!
Mynheer Van Wachler, ik heb u over familieaangelegenheden te spreken... en derhalve...
Spreek, beste, de heer Buys kan blyven. Hy is myn vriend, en ik kan zyn raad misschien...
Que le bon Dieu nous préserve de ses conseils! Na het voorgevallene, moesten myn raadgevingen van enig poids by u zyn. Herinner u dien muzikant, en...
In 's Hemels naam, zwyg daarvan!
De heer jonkheer Van Bergen, myn hooggeschatte neef,
Nu mevrouw de barones de genade heeft myn gevoelen te vragen, moet ik als eerlyk man de zaak gladweg afraden.
Eh bien, mynheer Van Wachler, ik hoop na al het gepasseerde... na de schipbreuk uwer perspicaciteit in de zaak met dien...
Doe wat ge wilt... ik heb er vrede mee!
Wachler, ge zyt een goed mens... maar zwak... vervloekt zwak.
Goedenmorgen, zwager... bonjour, Koosje...
Daar gy den naam van onzen neef vergeten schynt... mag ik de eer hebben, waarde broeder, u den jonker Van Bergen te presenteren, en wel als den aanstaande van uw nicht, freule Caroline...
Goed... goed... aangenomen tot nader order!
Frans, wy zyn gered! Ingewisseld!
Door wien?
Dat weet de Hemel! Daar... lees!
Wolf... Wolf? Ik ken dien man niet... onze martelaar is weer in het spel... ik ben er zeker van!
Maar wat schort er dan toch aan, waarom zo treurig, zwager?
Ach, broeder!
Ach broeder! En gy, oude Buys?
O genadige Hemel, als ge wist...
O genadige Hemel, als ge wist! Een fraaie ontvangst, by myn ziel!
Myn arme Caroline...
Is springlevend! Ik heb haar gesproken. Zy was, wel-is-waar ook terneergeslagen - dat schynt een epidemie te uwen huize - maar ik heb haar opgebeurd... zy is zo vrolyk als een leeuwerik!
Bittere scherts!
En zy heeft er reden toe... ik heb haar een bruigom meegebracht.
Met uw verlof, oom... ik...
Ik had de eer u dezen heer als zodanig te presenteren, broeder!
En ik had de eer hem als zodanig slechts tot nader order te accepteren, zuster!
Maar... broeder!
Maar... zuster!
Ik verzeker u dat de heer Van Wachler zyn toestemming gegeven heeft, en dat ook de freule den jonker hier, genegen is.
En ik verzeker u dat de heer Van Wachler zyn toestemming terugneemt, en dat de freule dezen jonker cordialement détesteert... om ook eens Frans te spreken.
Eilieve, zwyg! Ce sont des paroles au vent!
Aan myn hartelyke liefde voor myn zuster Koosje...
Bien obligée!
En aan myn belangstelling in haar aangelegenheden.
Zeer aimable inderdaad!
En nu, zuster, heb de goedheid my te zeggen wat de oorzaak is van de verslagenheid die ik op het gelaat van uw echtgenoot bemerk?
Mynheer Van Wachler heeft zich enige omstandigheden te zeer à coeur genomen. Een deugniet had zich in ons huis gefaufileerd, en maakte pretentiën op de hand der freule. Schoon hy niet van adel was...
Dát was minder! Ik heb een kip gekend die regelrecht afstamde van den haan die in de arke 's morgens den ouden Noach wakker kraaide, en...
Hoe triviaal!
Nu ja... die kip pikte, at, dronk, legde eieren, kreeg de pip, en stierf juist als de burgerkipskinderen wier voorouders in die dagen verdronken zyn. Ik wil maar zeggen dat adel niets tot de zaak doet. Maar... een deugniet, zegt ge? Dát was erger. Ga voort!
Hy had door fraaie woorden en sentimentele romances het arme meisje zó geëxalteerd, dat ze in weerwil van myn moederlyken raad...
Met hem wegliep?
Fi donc... een freule Van Wachler! Neen, dat ze... dat ze... enfin, het huwelyk zou tot stand gekomen zyn - ik tressailleer op het idee! - wanneer niet onze neef
Die man was een gedeclareerde schurk... de wet had gesproken... hy was eerloos!
Kom aan myn hart, edele neef!
Wat is dát?
Stoor u daaraan niet, neef! Hy was altyd zo zonderling.
Die geschiedenis heeft my zeer getroffen. Ik had wel lust om te wenen... als ik geen oud militair was, natuurlyk. Wat die eerloosheid aangaat, men kan daarop niet altyd staat maken... ik zou u daarvan een voorbeeld kunnen aanhalen... doch, om op iets vrolykers te komen, ge zyt vreselyk verouderd, zuster. Ge lykt volmaakt op den tambour-majoor van 't zevende.
Fi-donc, je n'en peux plus!
Volstrekt niet... ga zitten, Koosje... ga zitten, meisjelief, ik heb u zaken van aanbelang mee te delen. Luister, gy weet dat ik ryk ben...
Je ne l'ignore pas.
Spreek Hollands, voor den duivel! Dat ik ongehuwd ben, en dat alzo na myn dood...
N'en parlons pas, je vous en prie! Een vermogen dat door uw dood moet gekocht worden... ach broeder!
Zou u niet gelukkig maken, nietwaar? Welnu, ik begreep dit... en daarom heb ik reeds dikwyls aan een huwelyk gedacht...
Ciel!
Doch er komt niets van...
Ik respireer!
Ik heb echter, omdat ik weet dat gy niet geldzuchtig zyt, en ook bovendien myn vermogen niet behoeft...
Welnu?
Den zoon van een overleden wapenbroeder geadopteerd...
Dat doet uw hart eer aan.
Ronduit gezegd... my verheugt dit niet, broeder. De bevoorrechte zal echter, ik twyfel er niet aan, die hoge genegenheid waardig zyn. Wie is hy?
Foei, Wachler, uw hart is niet zo goed als dat van zuster Koosje... zie, hoe zy zich verheugt!
O zeker, zeker, het verheugt my in den grond van myn hart!
Dat hy het waardig is, verzeker ik u! Luister, ik wil u een historie vertellen...
Ach broeder, wy zyn niet in opgeruimde stemming. Als ge wist...
Ik weet veel... zeer veel... meer dan sommigen lief is...
Daar hebben wy die oude zucht tot vertellingen weer! Moeder de Gans in generaals-uniform!
Legt uw gemoedsstemming voor een ogenblik aan een kant. Ik wil vertellen en zal vertellen ten einde toe... en luisteren zult ge, of de duivel hale my!
Kom neef!
Bezigheden... foei! Een dame als gy, bezigheden! Laat dat aan uw bedienden over. Adellyke lieden zyn in de wereld om zich te vermaken, en op de burgers te schimpen... maar niet om bezig te zyn! Ga zitten, meisje!
Er waren eens...
Een koning en een koningin.
Stilte daar! Er waren eens, het is nagenoeg twintig jaar geleden, drie officieren die elkander met hart en ziel genegen waren. Het waren vrienden. Ik was er één van. De anderen zal ik byvoorbeeld... hoe heet ook onze neef daar?
Jonker Van Bergen van...
Neen, die staart hoeft niet. Bergen... de anderen zal ik by voorbeeld Bergen, en...
Husing, zeidet gy.
Huser, juist, Huser! Wy moeten de namen goed onthouden, anders geeft het verwarring in myn verhaal...
Dat zou jammer wezen!
Hy zou vertreden zyn, als niet Huser ware staan gebleven. Hy hief zyn vriend op, ondersteunde hem met den linkerarm, hieuw en schoot links en rechts, hield ieder op een afstand, en rustte niet voor hy den geliefden wapenbroeder, door vriend en vyand heen, op een veilige plaats gebracht had!
Ik werd overgeplaatst naar de koloniën, en verloor hen uit het oog. O, ware ik hier gebleven... een verschrikkelyk voorval zou niet gebeurd zyn!
Die vertelling schynt tragiek te worden.
Gedurende myn afwezendheid kregen zy op een bal ten hove, twist. Het was om een kleinigheid. Bergen had ongelyk... doch dat doet niet tot de zaak. Zy werden driftig, en vergaten zich in hun uitdrukkingen. Men wilde het byleggen... dat ging niet. Zy daagden elkander uit...
Ik merk iets... het is die oude historie van de schreiende officieren!
Er volgde een duel... Bergen viel door dezelfde hand die hem vroeger het leven behouden had!
Voor zyn dood...
De ongelukkige moordenaar zyns vriends beloofde het, en vertrok met de hel in het hart.
Zyn afgemat lichaam bezweek, en God zy gedankt, hy stierf! Ik was getuige van zijn dood. Het was ver van hier. Weinige uren voor zijn verscheiden, had hy enige heldere ogenblikken. Het grievend bewustzyn van het gebeurde keerde daarmee terug. Hy liet zyn zoontje dat hem op zyn reizen vergezelde, tot zich komen, en...
‘Hy liet een zoon na’, ging hy voort, ‘ik beloofde hem ten vader te zullen strekken... en ik heb nog niets gedaan... omdat...’ Hy betastte zich het hoofd, als had hy besef van zyn krankzinnigheid...
‘Gy, Gustaaf, neemt gy die schuld van my over? Belooft ge my de vriend van den jongen Bergen te zullen wezen? Hem te helpen, te steunen, te redden, waar ge kunt?’
Het kind stikte in tranen.
‘Dan misschien, vervolgde de stervende, zal ik daarboven rust vinden! Zweer het my, myn kind, wilt ge den zoon vergelden, wat ik den vader misdeed? Wilt gy, als het vereist wordt, uw vermogen, uw leven, uw eer, alles voor hem ten beste geven? Wilt ge den broedermoord verzoenen?’
En de knaap zeide met mannelyke vastheid:
‘Vader, sterf in vrede, ik zweer het u!’
Toen zegende hem zyn vader, en stierf!
By een goede voordracht zou die scène effect doen.
En die zoon?
Ernstig van gemoed was hy op de Akademie den zwakken, lichtzinnigen Bergen, waar hy kon, ten steun. Hy vermaande waar deze misslagen begaan wilde, hy hielp waar misslagen geschied waren...
Er is onraad... laat ons gaan!
Eens toen hy zich voor enige weken van de akademie verwyderd had, treft hem de verschrikkelyke tyding dat zyn onwaardige beschermeling in handen van het gerecht is. Hy had grof gespeeld, en veel verloren...
Hy kon niet betalen... nam zyn toevlucht tot een valse handtekening...
Dat gelykt volmaakt op de geschiedenis van dien muzikant... dien Holm...
Met een klein verschil, zuster! Die Holm was, zoals gy zeidet, een burger, een roturier... en de jongeling van wien ik spreek... dien ik Bergen noemde... was van ouden adel... juist zo oud als de onze, zuster!
Hoe dit zy, de jonge Huser hoort het...
Andries! Roep myn zoon hier, hy wacht in de voorkamer.
De jonge Huser hoort het, vliegt ter hulpe, om zo mogelyk den deugniet met geld te redden... het was te laat!
Merkt ge nog niets? In 's duivels naam, laat ons gaan!
Geduld, lieve nicht, uw bruigom zal terstond hier zyn.
Dat is waarlyk subliem!
Edele zelfverzaking!
Zo dát de jongeling is dien gy tot zoon hebt aangenomen, dan wens ik u van harte daarmee geluk! Die daad was schoon, broeder, dat is verheven!
Dezelfde. Ik heb bewerkt dat myn naam en titel op hem overgaan... evenals myn vermogen, waarover ge u na het gehoorde, wel zult willen verheugen.
Het kon niet beter geplaatst zyn, edele broeder, maar hoe ging het toen verder met...
Dat zult gy terstond weten.
De brave edele jongen die, met verzaking van zyn dierbaarst gevoel, de schuld des vaders met zyn eer betaalde, is dus myn zoon, uw neef, en de bruigom van dit meisje...
Maar broeder...
Zwyg! En de godvergeten schurk die zich niet schaamde van dat offer misbruik te maken...
Waart gy!
} Holm!
} Holm!
Qui vois-je... den muziekmeester!
Ja, gaat schelmen, gaat, en laat u elders ophangen!
Edel, grootmoedig man! En gy zweegt toen men u eerloos noemde!
Goddank, Mevrouw, ik ben gesterkt in myn vertrouwen op menselyke deugd!
Mag ik u verzoeken hem los te laten? Hier is nog iemand die recht op hem heeft... kom Caroline!
Voldoe aan de inspraak van uw hart, myn kind. Edeler man kondet gy niet ten deel vallen.
Maar weet zy reeds...
Ik ben niet voor niets een half uur op haar kamer geweest... en het is niet by toeval dat ze dat kransje in de haren heeft gevlochten!
Mais tout cela n'empêche pas... dat mynheer... nog altyd... infâme...
} Foei, vrouw!
} Foei, Mevrouw!
En al ware dat zo? Doch neen, zuster, dáár heeft de oude Weller voor gezorgd! Andries!
Ik heb hier een document, waarin zo iets staat van herstelling... van rehabilitatie...
Moet ik het aannemen, Caroline?
Geef het myn vader, Gustaaf! My niet, my niet! Ik heb u lief... hoe gy ook heet... zó als ge zyt... ik heb u lief... eerloos!
Padang, 1843