Gelykvloers
Lezers die menen dat toon en inkleding der vorige hoofdstukken een gevolg zyn van keuze of smaak, vergissen zich. De grilligheid van 't geschrevene is de getrouwe, maar nog altyd zeer onvolledige, afspiegeling van den indruk dien een nauwkeurige beschouwing van het spel op den onderzoeker maakt, althans wanneer hy begaafd - of geplaagd - is met de eigenschap der assimilatie, d.i. als hy zich met z'n onderwerp zó vereenzelvigt dat hy zich 't woord uit den mond laat nemen door de feiten. Die feiten zyn nog veel zonderlinger dan de wyze waarop ik daarvan iets beschreef. De speelwereld wordt beheerst of gevuld door spokery, luim, gezond verstand, gemeenheid, door al wat er liggen kan tussen Hans Schlungel en den goeden Adolf. Boven dit alles troont de onverstoorbare Logos.
Wie in burgerlyke verhoudingen het dagelyks brood met dagelyksen arbeid betaalt, kan zich het accidentele niet voorstellen dat het bestaan van den speler kenmerkt, noch den vreemden invloed dien het spel uitoefent op maatschappelyke verhoudingen zowel als op verbeelding, verstand, karakter en geloof.
Want dat ook de gelovery zich niet onbetuigd laat, ligt in den aard der zaak. Bleef zy ooit buiten spel, waar zich ziekelyke verschynselen voordoen? Stond ze niet altyd daarmee in de dubbele verhouding van oorzaak en gevolg tevens? De gelover die niet speelt, is dwaas en een huichelaar. Dwaas, omdat hy 't allereenvoudigst middel versmaadt, zich en de zynen tot welstand te brengen, hy die met behulp van zyn God... welzeker, als hy op die hulp niet vertrouwt, is z'n geloof het ware niet. Waartoe dienen de goden, o goden, als ze niet beschikken mogen over den loop van 't balletje der roulet? Als zy de macht niet hebben, seriën te scheppen op de trente-et-quarante? Als ze geen intermittences beheersen?
En wie aan 't spelen raakt, wórdt 'n gelover, zo goed of kwaad als molenaars, jagers en zeelui. De oorzaak is identisch. De loop van hazen en winden is moeilyk te berekenen. Waarom sloeg dat dier of die orkaan zo onverwachts den hoek om? Men weet het niet... dus: dat heeft de duivel of 'n god gedaan, al naar de wyze waarop zo'n wind in wieken of zeilen valt, en 't haasjen ons meer of min gefopt heeft. Men kan er zeker van zyn, dat Schlungelhans zich op dien fameuzen geluksdag heel intiem voelde met z'n lieven-heer. Toen de kans omsloeg, vulde hy z'n katechismus met 'n paar dozyn duivels aan, en de geloofs-bagage was weer kompleet.
By het schetsen van de atmosfeer der speelplaatsen, is 't alzo onmogelyk zich te onthouden van een beetje duivelary. Dat ik m'n toevlucht tot heidense gnomen nam, was uit aangeboren kiesheid die my waarschuwde tegen 't party-nemen tussen Katholieken en Protestanten. Vooral met het oog op den zielverheffenden twist over de ware betekenis der Brielse feestviering - gezuurd of ongezuurd zal wel de cardo quaestionis wezen. Konstantinopel werd ingenomen... nu ja, dit weten wy al - ik wil maar zeggen dat ik niemand jaloers maken wilde. Ook zou m'n gewone onkunde aan 't licht gekomen zyn door de verkeerde manier waarop ik by zo'n gelegenheid geschermd had met christelyk-nationaal-historische beginsels of standpunten, en meer dingen die m'n begrip te boven gaan. Ik stond bovendien niet vast genoeg in de kennis der Heiligen. Ik wist byv. niet wie het rouge et noir tot z'n departement heeft, en vreesde my te vergissen. Ziedaar de reden waarom ik my met gnomen vergenoegde. Of ik iets van die kereltjes geleerd heb? Wie weet! Misschien zien wy ze terug, en wel boven den grond, gekleed, sprekend en handelend als gy en ik. Die Semi-ur met z'n kristallisatie was zo dom niet.
Maar niet daarom heb ik dit hoofdstuk ‘gelykvloers’ genoemd. De lezer zal verlangen naar de millioenen, en daar ik die nu eenmaal beloofd heb, is 't nodig een kleinen voorbereidenden cursus te houden over het spel in allergewoonsten zin. Het zou wreed zyn, iemand bloot te stellen aan de misrekening die eens 'n godvruchtigen jongeling op 't verlies van z'n geloof in de Heilige Morfondaria te staan kwam.
Die geschiedenis wil ik even verhalen, om gelykvloers te komen. Het toneel is voorlopig op een stoomboot tussen Koblenz en Mainz.
De reizigers verveelden zich. Zelfs Engelsen en Hollanders begonnen hun medereizigers minder stuurs aan te zien, dan anders de gewoonte meebrengt. Waarom dit by de eersten zo moeilyk gaat, weet ik niet, maar de teruggetrokkenheid van den waren Nederlander wordt door my volkomen begrepen en gebillykt. Men compromitteert zich zo licht. Er zyn reizigers die zich verraderlyk uitdossen op z'n zondags, en als men de heren later weerziet in 't dierbaar vaderland, blykt er soms dat ze in een verkeerde straat wonen. Ik heb een dame gekend die zich door 'n jongmens liet verleiden tot de onvoorzichtigheid om ja te antwoorden op z'n betuiging dat de eerstvolgende station Breukelen heette. Haar gemeenzaamheid berustte op de veronderstelling dat ze met 'n student te doen had, die hoofdredacteur van 'n krant, minister, ambassadeur of dominee worden kon. En ziet, die indringer was koopmansbediende. En dan dat droevig geval met m'nheer Hebbelman die eigen zaken doet... op Groenland, geloof ik. Hy liet in 'n ogenblik van onbezonnenheid z'n dochtertjen in de wagon helpen door 'n makelaar. De arme bedrogene gelastte zelfs by die gelegenheid z'n kleine Ifigenia ‘dankie’ te zeggen. De hele Hebbelfamilie heeft er om gerouwd. Tot overmaat van ramp werd z'n vrouw kort daarna aangesproken door 'n winkelier. Zulke dingen zyn ook my overkomen, en wel met denzelfden groenlander, die nu overal rondvertelt dat-i zeer intiem met my is. Onverdraaglyk!
Niemand is altyd wys, en dus begonnen ook een paar Hollanders ditmaal iets menselyks te vertonen. Zy spraken.
- En waar is de reis naar toe?
- Hm, ja, zo... zaken! En m'nheer?
- Zaken.
- Naar Frankfort?
- Ja, zo... hm! Misschien óók. Of eigenlyk niet. Gaat m'nheer ook naar Frankfort?
- Wel mogelyk!
Ik zag de beide sprekers eens aan, en wist meer van hun reis, dan zy zich voorstelden dat aan iemand bekend wezen kon. By gebreke van andere ambten heb ik 't begrypen tot handwerk ge-kozen, en hoewel nog altyd leerling in myn vak, bracht ik het daarin toch reeds ver genoeg om uit de niet-gegeven inlichtingen te besluiten tot het doel der reis van de beide heren. Ik sla nu over, welke bykomende omstandigheden my hierin te hulp kwamen. Zy waren op weg naar Homburg, en wilden spelen.
- Een bittertje, stelde een hunner voor.
- Nu ja, komaan, een bittertje!
En zy gebruikten hollandse bittertjes, tot openhartigheid toe. Het doel van de reis werd weldra volmondig erkend en besproken. Er bleek nu ook dat ze geen nieuwelingen waren. Zy spraken van coups de deux, coups de trois, van paroli, van martingales...
- Ja, zie je, ik zeg maar, er moet toch iemand winnen! En waarom zou ik het niet zyn? Ik heb berekend...
Hier volgde een der vele berekeningen waarop ik later zal terugkomen.
De ander stemde wel alles volkomen toe, maar beweerde, precies als wylen minus a2, dat de ware manier juist lag in 't omgekeerde, een frontverandering die op de meeste speelsystemen van toepassing is.
Ik hoorde nu enige verhandelingen aan, waarby Logos zeker de schouders zou hebben opgetrokken. En ook de godvruchtige jongeling, dien ik nu de eer heb voor te stellen als de held dezer episode, scheen de redeneringen van de beide spelers allerbespottelykst te vinden.
- Dwaasheid!
Hy sprak wel dit woord niet uit, maar de mening lag zo duidelyk op z'n gelaat, dat de beide Hollanders er door getroffen waren.
Nu is de ontmoeting van wyzen die álle spelberekening voor iets onzinnigs aanzien, niet vreemd, en onder dezulken worden er velen gevonden, wier ongeloof op even slechten grondslag rust als het vertrouwen van de anderen. Minachtend verwerpen is de goedkoopste manier om met 'n schyn van intelligentie te pronken. Dit laat zich ook - en niet zonder toepassing van de waarschynlykheidsrekening - elders waarnemen. Met het oog op de algemene neiging tot het aankleven van onjuiste meningen (Idee 145) biedt het ontkennen van 'n verkondigde stelling eens voor al zekere kans op waarheid aan, een soort van hazardspel op het gebied van den geest, dat meer kwaad heeft gesticht dan alle rouge-et-noir-tafels van de wereld.
De twee reizigers vroegen het pedant jongetje, of hy misschien meende dat álle zekerheid van winst tot het gebied der onmogelykheden behoorde?
- Geenszins, heren. Maar gy bewandelt den waren weg niet.
Den waren weg kende hy.
Nu begonnen de beide spelers hun respectieve systemen te verdedigen. Deze taak is min of meer moeilyk, naar de mate van 't wiskundig begrip der hoorders. Onder tien personen, voor de hand weg gegrepen, zyn er negen wien men op honderd manieren kan wys maken, dat niets eenvoudiger is dan het winnen van enige kapitalen daags. Met evenveel gemak echter zou men kunnen aannemen dezelfde negen personen te doen inzien dat ieder speler verliezen moet, en dat alzo alle systemen dwaasheid zyn. Op alle speelplaatsen bevinden zich professeurs de jeu, mannen die, na enige dozynen carrières den nek te hebben gebroken, den nieuweling te hulp komen met hun kennis der nukken van het lot. Toen ik, vele jaren geleden, voor het eerst door zo'n wichelaar werd aangesproken - ik moet er onnozel hebben uitgezien - beantwoordde ik zyn voorstel om drie duizend franken toe te vertrouwen aan z'n ‘infaillible’ wetenschap, met de vraag: waar hy z'n équipage stalde? Er bleek toen, dat hy niet alleen niets van dien aard bezat, maar zelfs ternauwernood een hemd aan had. Ik zei dat dit my vreemd voorkwam, in iemand die door z'n specialiteit geroepen was tot millionnairschap.
Het jonge mens op de boot was nog altyd geen millionnair, maar hy wist zeker dat-i 't worden zou, en dit komt op 't zelfde neer. Hy bleef den neus optrekken voor de armzalige berekeningen der anderen, doch hield zeer verstandig z'n eigen systeem voor zich.
Hierdoor begon ik enig respect voor hem te krygen. Zyn geslotenheid stak gunstig af by 't onbesuisd openbaren van kostbare geheimenissen, waaraan de anderen zich schuldig maakten. Ieder toch ziet in, dat een publiek speelsysteem geen systeem wezen kan.
Ieder? O, neen! Geen dwaasheid zo plomp waaraan Publiek zich niet bezondigt. De honderden Manuels pour gagner à la banque, boekjes die voor weinige stuivers te koop zyn, leveren daarvan 't bewys. Iemand die de ware echte onfeilbare manier heeft gevonden om schatten te winnen, vliegt niet - gelyk te verwachten ware van een gewoon sterveling - naar de speelzaal, om daar z'n ontdekking vruchtbaar te maken in eigen belang, o neen, hy sluit zich in z'n kamer op, en schryft 'n brochure waarin hy z'n vondst meedeelt aan den eersten den besten die vyf groschen te missen heeft. Dát noem ik menslievendheid!
We kwamen te Mainz. Den volgenden dag dreef my de lust om iets meer van die spelers en hun systemen te weten, naar Homburg. Ik vond hen in de speelzaal, zittende op een van de sofa's die belast zyn met het ontvangen der teleurgestelden. Er is iets eigenaardigs in de wyze waarop die rustplaatsen door de gedecaveerden - dit is de term - bezet zyn. ‘Gesprongen, weg, op, verloren, bankroet... 't zy zo! Dan wil ik zitten voor m'n geld.’ Zo-iets leest men op de gezichten. Lieve hemel, wat is dat zitten duur, al mag men dan voor denzelfden prys 't prachtig stuc der wanden bewonderen, de schone luchters aangapen, en het publiek bekyken, dat straks op zyn beurt, in delen afwisselend, een plaatsjen op diezelfde sofa's zoeken zal. Ik weet wel dat sommigen, na 't verlies van hun laatste geldstuk, de sierlyke zitplaatsen en de schitterende zalen verlaten, en de een of andere laan in 't park kiezen tot toneel hunner alleenspraken over de domheid van het lot... ook dat enigen zich doodschieten of verdrinken by die gelegenheid - dit vernamen we reeds - maar de ware liefhebber blyft in de buurt. Al speelt hyzelf op dit ogenblik niet meer mee, toch boezemt hem de roep van den croupier belang in, en hy kan misschien z'n opmerkingen daarover gebruiken voor 'n volgende keer. Gewoonlyk komt het den gedecaveerde voor, dat de kans gekeerd is, en dat-i juist nu zou gewonnen hebben, als hy maar had kunnen doorspelen. Helaas, 't laatste stuk is weg, en parole-zetten worden niet aangenomen. Een voorzichtigheid waarin ik de bank geen ongelyk geven kan en die bovendien in 't belang der spelers-zelf is.
Zo zaten nu ook m'n twee landgenoten op de sofa. Ik sprak hen aan. Als ik een speler was, zou dit een fout geweest zyn, waar-tegen ik den lezer waarschuw. De verklaring hiervan ligt ditmaal niet alleen in de mogelykheid dat men zich zou kunnen compromitteren. Al ware men verzekerd met een reder op Groenland of 'n orthodoxen dominee te doen te hebben, toch blyft het altyd verkeerd zich in te laten met iemand die verloren heeft. De aanraking met ongeluk veroorzaakt Pech. Het vooroordeel der spelers op dit punt - als veel bygeloof, slechts mystieke inkleding en opvatting van practische waarheid - is geenszins ongegrond. Tegenspoed werkt aanstekend, omdat het staren daarop, geestkracht en zelfvertrouwen verlamt. Napoleon I rekende in z'n generaals het geluk onder de goede eigenschappen, en handelde hierin naar z'n gewoonte zeer menskundig. Daar we nu eenmaal niet in staat zyn álles te berekenen - liever: daar wy slechts zeer weinig berekenen kunnen - moeten wy den uitslag van onze ondernemingen voor 'n zeer groot deel overlaten aan het zogenaamde toeval. Hiertoe is zekere moed nodig, die verloren gaat, niet alleen by herhaalde mislukking van eigen pogingen, maar ook door 't achtslaan op de slechte gevolgen van vermetelheid in anderen. Het is mogelyk dat eenmaal de behoefte aan voorzichtigheid de overhand nemen zal, en in dat geval zal 't nuttig wezen zich te spiegelen aan de nadelen van te groot vertrouwen. Vooralsnog echter blyft het tegendeel waar. In spel en wereld beide is het getal der goede kansen die ongebruikt voorby gaan ten gevolge van beschroomdheid, veel groter dan dat der kwade die wy door onvoorzichtigheid te dragen hebben.
Toen ik die beide heren vroeg hoe 't hun gegaan was, vernam ik wat ik reeds wist. Want die vertellingen komen altyd op 't zelfde neer.
- Verbeeld u, zei de een, en hy vertoonde my enige geprikte kaartjes - in vyfhonderd-dertig zetten geen enkele serie boven de vyf! [*] Geen enkele? Dit is moeilyk te geloven. De norm is, dat seriën boven de vyf, in vyfhonderd-dertig zetten, 7⅔½ maal voorkomen. Ik zal dit aantonen. En ik die altyd paroli op de gagnante speel! Niets dan intermittences... ongehoord!
De man had gelyk. De vyfhonderddertig zetten die hy nu gespeeld had, verschilden van alle andere zetten die hy ooit bestudeerde. Ongehoord wás het dus, maar dit is altyd zo. Meende
*
hy dat ooit twee groepen van vyfhonderd zetten aan elkander gelyk waren? De fout lag dus hierin dat hy op het ongehoorde niet verdacht was geweest.
- En ik, zei de ander, heb op nummers gespeeld. Ik zette meer dan 't halve tableau vol, en als had zich een duivel met de zaak bemoeid, gewoonlyk mis! Onmogelyk iets te winnen. Myn geld is op.
Ei, waarom bezette hy niet liever de nummers die hy oversloeg? Dan ware zyn duivel een god geweest. Op m'n vraag daaromtrent legde hy my nog eens het systeem uit, waarvan ik reeds op de stoomboot iets vernomen had. Op staartnummers volgden altyd getallen die, nadat men drie-achtste van de som der vyf voorgaande nummers daarby had opgeteld, deelbaar waren door... 'k weet niet wat. Deze berekening rustte op 'n grondwaarheid...
Daar trad onze godvruchtige jongeling de zaal binnen.
- Zehn Groschen auf vierzig! riep hy den chef de partie toe, die met de hele galerie in lachen uitbarstte.
Zehn Groschen namelyk wordt niet als inzet aangenomen, daar de laagste mise een gulden is. En nummer veertig bestaat niet op de roulet.
Dit prachtig speelsysteem was den gelovigen jongeling in een droom geopenbaard door de heilige Morfondaria, die na dit staaltje van savoir-faire haar afscheid kreeg.
Daar het my leed zou doen, den lezer aan een dergelyke misrekening blootgesteld te zien, wil ik hier een beschryving geven van de beide spelen die op de badplaatsen in zwang zyn.
De roulette is een soort van draaibord, in welks buitensten rand zeven-en-dertig vakjes met de nummers van één tot zes-en-dertig en een nul, gemerkt zyn. Deze laatste is kleurloos, maar de andere nummers zyn in achttien rode, en achttien zwarte verdeeld. Zy staan zonder de minste regelmaat door elkaar, een voorzorg die men had kunnen sparen, dewyl er toch op de plaatsing geen berekening te gronden is. Indien dit anders ware, gelyk door sommigen die daarop een systeem baseren, beweerd wordt, zou het niet veel moeilyker wezen zich de thans bestaande onregelmatigheid in het hoofd te prenten, dan wanneer de nummers reeksgewyze in gewone volgorde waren geplaatst. De gehele schyf van omstreeks twee voet in doorsnede, is met een geel koperen plaat bedekt, die naar het midden in zwakke helling kegelvormig oploopt. Het centrum wordt ingenomen door een koperen stander die 'n horizontaal kruis draagt.
Deze cylinder is omgeven door een onbeweeglyken opstaanden rand van gepolyst hout, in welks binnenzyde, enigszins hoger dan de zich daarin bevindende schyf, een gleuf is. In deze holligheid wordt het fameuze ivoorballetje door een handigen vingerdruk van den croupier in beweging gebracht. Terstond hierop stuwt men door 'n greep aan een der armen van het kruis, ook den cylinder rond, altyd echter in tegenovergestelde richting van het kogeltje. Terwyl dit nu herhaalde malen den omtrek van den houten bak snorrend doorloopt, vliegt het de nummervakjes, die den rand van de draaiende schyf uitmaken, met grote snelheid voorby. Zodra de middelpuntschuwende kracht, die het kogeltje vasthield in de gleuf, uitgeput en door de zwaartekracht overwonnen is, valt het over de vakjes heen op de koperen plaat, met een schok die het gedurende enige ogenblikken doet heen en weer springen, en wel tot de beweging van den cylinder zich aan het kleine voorwerp heeft meegedeeld. Dan valt dit, langs de helling naar den rand, en in een der vakjes, niet altyd zonder nog in dit laatste gedeelte van z'n reis belemmerd te worden door voorbedachtelyk aangebrachte hindernissen. Op de plaat namelyk zyn hier en daar kleine verhevenheden aangebracht, waardoor het balletje, als het die ontmoet, gedwongen wordt van richting te veranderen. Meermalen huppelt het zo wild heen en weer, dat het eindelyk een vakje bereikt vry naby de plaats waar 't op den cylinder aanlandde, na eerst diametraal daartegenover her- en derwaarts gesprongen te zyn. Soms ook ontstaat er tussen schyf en kogeltje, na oplossing van het verschil in traagheid, een zo homogene beweging, dat de kleine bol, neerkomende op een der zeer dunne opstaande koperen plaatjes die de nummervakken van elkaar scheiden, daarop gedurende vele seconden als besluiteloos liggen blyft. Dit is dan een der gevallen waarin waarschynlyk iets als onze olifantengeschiedenis den uitslag bepaalt. M.a.w. de oorzaken die dezen uitslag beheersen, ontsnappen aan ons waarnemingsvermogen. Niemand kan berekenen op welk punt van den kring de centrifugaalkracht zal uitgeput zyn. De kracht van den worp is onbekend, en tevens de snelheid van de beweging des cylinders waarop zich de vakjes bevinden. Men voege hierby de grilligheid der sprongen van het kogeltje, voor het z'n party kiest van afrollen naar den rand, alsof 't in twyfel stond op welk nummer het zich ter ruste zal leggen na zoveel gedraai. Om al deze onzekerheden nog met een nieuwe te bezwaren, wordt het kogeltje herhaaldelyk vervangen door 'n ander, dat natuurlyk altyd lichter of zwaarder is, omdat er geen twee dingen gelyk zyn, en het geringste verschil is hier van invloed. Ook wisselt de arm van 't kruis waaraan de cylinder wordt rondgestuwd, op onregelmatige wyze af. En eindelyk verandert men telkens de richting die aan dezen toestel, en dus tevens die welke aan het balletje wordt medegedeeld. Het aantal invloeden waardoor de zet ten laatste beslist wordt, is oneindig, en wy hebben hier alzo te doen met wat wy, uit onwetendheid en gemakshalve, gewoon zyn toeval te noemen.
Voor zo ver wy kunnen nagaan, biedt elk der zeven-en-dertig nummers, zowel by elken worp als gedurende het gehele spel, volmaakt dezelfde kans aan, en de uitslag logenstraft dit vermoeden niet. Al moeten wy namelyk voor zeker houden, dat iedere worp door byzondere en altyd verschillende invloeden geregeld wordt, toch wist zich het verschil dier invloeden door hun oneindigheid uit, waardoor tenslotte weder de algehele gelykheid in kans wordt gewaarborgd. Te zyner tyd zullen wy aantonen dat de minste afwyking hiervan het bestaan der Speelbanken tot een onmogelykheid maken zou. Hiervan wilde ik den lezer overtuigen. By twyfel aan deze waarheid vervalt hy in nasporingen van de soort als waaraan ik my in 't vorig hoofdstuk bezondigde, en waarschynlyk zal hy me dankbaar zyn, dat ik hem door 't schetsen myner teleurstelling de moeite van 't vruchteloos zoeken naar zúlke oorzaken uitwon. Dit is evenwel geheel iets anders dan die oorzaken te ontkennen. Ze bestaan inderdaad. Het is onze taak na te sporen of we daarvan iets kunnen te weten komen, zonder onzen weg over Konstantinopel te nemen.