Ideeën, zesde bundel
‘Een zaaier ging uit om te zaaien’
Jezus
De keerzy van den roem. Wouters begrippen over commanditair wereldbestuur. Oorzaken van 'n ergernis die, via Missolunghi, uitloopt op Femke en 'n Idee over dichters en genieën.
1081.
Het plan om in den handel te gaan, lachte Wouter toe. Misschien wel omdat-i niet recht wist wat het was.
Hy vroeg 't aan Stoffel.
- Wel, begryp je dát nu alweer niet? ‘In den handel’ beduidt zoveel als... koopman worden.
- Maar... wát moet ik dan verkopen? En hoe kan ik weten wat de mensen nodig hebben?
- Och, je moet je dit nu niet zó voorstellen alsof je langs de huizen liep met 'n pak koopgoed, en overal moest aanschellen om te vragen of iemand wat van je hebben wil. Je bent en blyft toch altyd even dom. ‘In den handel’ zie je, beduidt zoveel als...
Stoffel begon te hakkelen. Hy was de eerste niet die over 'n definitie struikelt, en zal de laatste niet wezen. Maar weinigen hebben by zulke gelegenheden terstond 'n bondgenoot by de hand, die hen zo flink uit den nood helpt als hier geschiedde.
- Hoe kan je toch altyd zo dwarsdryven, Wouter! riep juffrouw Pieterse. Daar heeft nu Stoffel je de zaak zo duidelyk uitgelegd, en je houdt je weer net of je 'r niks van begrypt. Wie ter-wereld heeft je toch gezegd dat je langs de deuren lopen zou met 'n pak op je rug, als 'n oliekoop of 'n mersan de la perreplu? Heb ik je daartoe opgebracht, en je de eerste van je school laten worden? Je bent 'n ondankbaar kind. Wat helpt het nu of je al zoveel weet, en mooie trekletters zetten kan, als je telkens je moeder zo veraffrenteert!
Lezers die op rechtvaardigheid gesteld zyn, zullen 't vreemd vinden - en onbillyk misschien - dat Wouter hier begraven werd onder 'n stortvloed van verwytingen. Onbillyk? Zeker! Maar... vreemd? O, neen. Ik beweer exakt te zyn in de tekening van zekere manier waarop nu-en-dan gepolemiseerd wordt, en waarin juffrouw Pieterse 'n ware virtuose was. Aan de stiptheid die ik my tot regel stel, heeft dan ook 't woord parapluie in haar mond het vrouwelyk geslacht te wyten. Ze volgde hierin zeker straatlied van die dagen, waarvan de door haar gebezigde uitdrukking 't onvervalst refrein was.
Maar... als nu Wouter eens ‘in alle bescheidenheid’ de opmerking gemaakt had, dat-i geen aanleiding had gegeven tot deze preek? Wel, dan had men hem bedolven onder 'n tweede predikatie over de verregaande brutaligheid van 't gelykhebben, wat dan ook in zekere omstandigheden inderdaad 'n fout is.
Niet zozeer omdat-i dit inzag - daartoe is dieper wysheid nodig dan hem gegeven was! - als wel uit ongewoonte om z'n mening te zeggen, die toch nooit werd aangenomen, besloot hy zwygend by de eerste gelegenheid de vereiste inlichtingen te vragen aan z'n Egeria, aan... Femke.
Dat hy, in weerwil van z'n onkunde niet ontevreden was met het vooruitzicht ‘in den handel’ te gaan, is niet onnatuurlyk. In de eerste plaats zou 't vervelende school-gaan een eind nemen. Dit was 'n zékere winst. De minder stellige voordelen ener verandering van standpunt, mat-i af naar z'n hoop, en naar den wens om iets te zyn, wát dan ook! 't Zou dan toch al heel slecht geschapen staan met ‘handel’ wanneer daarin niet iets beters te bereiken was dan 'n geminacht schooljongensschap, dat hem meer begon te drukken naarmate hy hoger stond aangeschreven in Pennewips achting. Het was namelyk te-zynent 'n tic geworden - en z'n by uitstek domme zusters deden dapper mee - hem z'n arithmetische, aardrykskundige, grammatikale en kalligrafische kennis of bekwaamheid aan te rekenen als 'n verpletterend servituut. De geringste fout tegen huis- of fatsoenstucht werd door verrekte armen vaamsgewys uitgemeten, en in bezwarend verband gebracht met z'n veronderstelde schoolwysheid. Z'n onoverwinnelyke tegenzin in zuurkool byv. ‘paste geen jongen die zoveel boekjes van buiten kende’ en als-i na 'n wandeling wat later thuiskwam dan hem genadig was toegestaan, moest-i de vraag horen: of dát nu 't goede gedrag was van iemand die zo'n uitstekend onderwys te danken had aan z'n moeder, en zulke mooie krulletters maken kon in één trek?
De bespottelyke ingenomenheid met Wouters vermeende gaven, maakte hem die schoolkennis tot nacht- en dagmerrie, en 't had er veel van of men hem by voorbaat wilde genezen van mogelyke roemzucht.
Natuurlyk kende hy zichzelf volstrekt niet, en had dus niet den minsten grond om aan die laatste veronderstelling 'n plaatsje te gunnen in z'n overwegingen. Ook wanneer dit anders geweest ware, zoud-i tot het besluit gekomen zyn dat de onwelwillendheid zyner omgeving 'n veel minder wysgerig-liefderyken grond had, dan voortydige bezorgdheid voor z'n zedelyk welzyn. De zaak kwam eenvoudig neer op de onsmakelyke stroefheid die, naar zeker soort van burgerlyke opvatting, de gezellin behoort te zyn van 't goede.
De oorzaken van zodanig genotbederf zyn niet ver te zoeken. Ze liggen in bekrompenheid van verstand en hart. De Bybel en 't christendom - vooral het dor protestantismus! - hebben er geen goed aan gedaan.
Is 't wonder dat de Pietersens niet weten om te gaan met kinderen, zy die 'n God dienen, wiens hoofdbezigheid eeuwen lang schynt bestaan te hebben in vloeken en razen tegen de mensen die hyzelf gemaakt had? Het eeuwige vitten van Wouters moeder was alzo goddelyker dan zyzelf wist, en ook sprak ze meer waarheid dan haar bekend was, toen ze op den plechtigen salie-avond verzekerde: ‘ik doe daar m'n godsdienst mee!’ Wel zeker!