Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

11 december 1859

van

Multatuli

aan

Jacob van Lennep (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

11 december 1859

Brief van Dekker aan Van Lennep. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan zeven bladzijden beschreven. (U.B. Amsterdam)

P.K. = Pools Koffiehuis.

Voor de tekst van de ‘nevensgaande regelen’ zie men de: Brief aan de Kiezers te Amsterdam; 14 december 1859.

WelEdelgestrengen Heer

den Heere Mr J. van Lennep

WelEdelgestrenge Heer!

Er is iets wat ik niet goed begrijp. Uwe bedoeling namelijk met de vriendelijke démarches die U de goedheid had mij gisteren avond medetedeelen. Het is toch meen ik de wensch van den Heer H en ook van Uwedgestr. zelven om den Heer Baud te steunen, een wensch dien ik eerbiedig uit den grond van mijn hart.

Is dus het plaatsen van mijn' naam op de lijst der Kandidaten niet de voorbereiding tot eene soort van triomf voor den Heer Rochussen, die meenen zal dat ik een échec heb geleden, waar toch geen sprake is van échec daar ik, zoodra Uwedg. gesproken had over den Heer B., eigenlijk voor ditmaal niet meer dacht aan het 2e Kamerschap, èn uit eene zeer gewone welvoegelijkheid vis-à-vis Uedgestr, èn uit de meening dat de Heer Baud (dien ik bij renommée ken) een hoogstachtenswaardig, bekwaam en onafhankelijk mensch is.

Dat heeft mij doen nadenken hoe toch Uwe bedoeling was met de genomene maatregelen?

Maar nu wilde ik Uwedgestr: vragen of U goedvindt de nevensgaande regelen te laten drukken. Mijne bedoeling daarmede is volstrekt niet Kamerjagt. Ik wil integendeel zoodra Uwedg het goed keurt, verklaren dat ik bij de desiderata voor een nieuw lid gedacht heb aan den Heer G.L.B. Ik kan dit te beter doen omdat ik indedaad eene hooge opinie van dien heer heb.

Mijne bedoeling met dien open brief is: mijn naam levendig te houden bij 't publiek, en te doen uitzien naar Max Havelaar.

Indien Uwedgestr: dat drukken goed vindt, zal ik U tevens vragen bij wien ik dat moet doen, hoeveel exemplaren, en of ik daarvoor veel geld moet geven? Ik weet volstrekt niets van de ambachtelijke zijde der letterwereld. Ook weet ik niet of ik zulk een stukje dan moet rondzenden aan de Kiezers? Ik denk ja. Dit alles zal ik de vrijheid nemen Uwedg. morgen te komen vragen.

Ik zond heden morgen weder een paar regels aan de AC, en het Handelsblad. Het is vrij inodore. Het zal mij benieuwen of de Heer Cosman nu geapprivoiseerd is.

Ik heb de eer na beleefde groete met de meeste hoogachting te zijn

Uweledelgestrenge Dienstwillige Dienaar

Douwes Dekker

P.K. 11 Dec. 1859

Daar komt mij in de gedachten dat ik Uwedgestr een verzoek heb te doen. Ik verwacht heden avond mijn broeder. Natuurlijk zal hij gedurende zijn verblijf in Amsterdam naar de eer trachten Uwedgestr. te zien. Nu ben ik een vijand van alle achterhoudendheid en toch moet ik Uwedg. verzoeken hem niet mede te deelen hoe ik gisteren schrijven wilde (of als Uwedg het toestaat nòg schrijven wil) aan den Heer R.

Mijn broeder namelijk is een edel mensch doch hij hinkt wel eens op twee gedachten. De Heer R. heeft de on welvoeglijkheid begaan (althans mijn broeder vatte het zoo op) er op te doelen dat het tabaksplanten van den één wel eens kon lijden door de onafhankelijkheid van den ander. Nu hoor ik van mijne vrouw dat mijn broeder daarover bekommerd is. Dit nu neem ik hem niet kwalijk. Hij is avant tout goed huisvader.

Maar toch wil ik daardoor mij niet laten binden. Halfheid leidt tot niets. ik heb mijne eigene existentie weinig geacht en kan dus nu mijn hollend vierspan níet in houden om den wille van wien het ook zij.

Ook zit mijne kracht niet in het voet geven aan zoodanige konsideratien. Ik heb meer kans tot slagen indien ik geheel ben wat ik ben dan door de helft mijner ziel wegtegeven aan bijbeschouwingen.

Hoe dit zij ik ben bevreesd dat mijn broeder mijn uitvaren tegen den Heer R beschouwen zal als een banjir die zijne velden verwoest, en dàt wenschte ik te vermijden.

Wanneer Uwedgestr echter hem geliefde te zeggen dat ik ferm en kras wezen moet, (het geen beter ware, want ik kan het toch niet altijd geheim houden dat ik den Heer R. aanval) dan misschien zoude hij vrede hebben met mijn veldtogt tegen 't Ministerie van Kolonien.

Nog eens, mijn broeder heeft edele indrukken maar bij de uitvoering wankelt hij wel eens. Ik heb eerbied voor de oorzaak die hem doet wankelen, doch ik mag er mij niet aan storen.