Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

28 februari 1875

van

Mina Kruseman (bio)

 

Volledige Werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875 (1986)

terug naar lijst

*28 februari 1875

Brief van Mina Krüseman aan Elise H. (Leven III, blz. 32-33.)

fluitje: hierbij tekent Mina Krüseman aan: Met de woorden: ‘wij wachten u in het strijdperk, waar wij pal zullen staan’ had ik dit Meester-Kritieken-Wapen aan den Heer Rijsewijk geadresseerd ‘Stalle No. 11, Schouwburg te Utrecht’.

Ik werd in dien tijd steeds zeer nauwkeurig ingelicht van al wat mij intéresseeren kon.

Rotterdam, 28 Februari '75.

Beste Elise! De kogel is door de kerk! Douwes Dekker en ik, wij staan als doodvijanden tegen elkander over en zijn beide bereid, geloof ik, den strijd in publiek te vervolgen, dien wij per brief begonnen zijn, zoodra hij zekerheid had dat zijn stuk gespeeld zou worden. Ik had hem op eens zijn martelaarschap ontnomen en dat leek 't mannetje niet; nu moet hij dat terug zien te krijgen en alle middelen zijn hem goed, zelfs 't vallen van zijn eigen stuk zou hem welkom zijn, als hij er ons, en vooral mij slechts de schuld van kon geven. O, als gij de gemeene streken zaagt, die hij dagelijks op nieuw verzint om ons te décourageeren en 't élan te ontnemen dat zoo noodig is om te réusseeren, en dat wij allen hadden! Gij zoudt koken van woede, geloof ik! - Uit de zes onmogelijke tooneelpagina's, 3de bedrijf, heeft Vosmaer in zijn trouwe, eerlijke vriendschap een soort van bloemlezing getrokken, die D.D. ‘leelijk’ vindt, maar aangenomen heeft om er later een wapen van te maken tegen Vosmaer zelf. O, ik heb ook die intrigue op 't oogenblik zelf doorzien, maar kon er niets anders aan doen dan te vragen of men de coupures van mijn rol aan mij wilde overlaten: ‘dan kunt gij er bij zetten dat ik die gemaakt heb; ik neem daarvan de verantwoordelijkheid voor mij.’

Neen, u vertrouw ik mijn werk niet toe.’

Ik heb gezwegen, toen even als later, op al wat hij gezegd en gedaan heeft, maar ik heb hem den volgenden dag met zijn eigen kriebelpoot een paar correcties in 't manuscript van Vosmaer laten maken, die, als een zegel van goedkeuring, vroeg of laat bewijzen zullen dat zijn - ‘Ja, dáár weet ik niet van, dat is mijn werk niet’ leugen is! Wat spreekt gij van Vosmaer als eerlijk man? Je n'en doute pas! te eerlijk zelfs, want hij ziet de netten niet, die om hem heen gespannen worden. Wat mij betreft, ik zie en weet alles, maar houd mij dom, en dreun dagelijks mijn rol op als een les, zonder te spelen, omdat ik niet wil dat mijn spel door zijn aanmerkingen bedorven wordt. Gisteren heb ik een vriend van hem (zegge correspondent van het Haagsche Dagblad!) uit de zaal doen verwijderen als spion, omdat er geen courantiers op repetities noodig zijn. Aan den Rotterdamschen Kritiek (Haverkorn van Rijsewijk) heb ik een fluitje gezonden, om maandag in Utrecht te gebruiken.

(....)

Zijn (D.D.) preektoon is iets vreeselijks! Hij belooft den directeuren, om ze van mij af te lokken, blijspelen en vertaalde drama's! Als hij mij kon laten vallen, zou hij pas gelukkig wezen! 't Is zoo moeielijk voor zoo'n reuzenfiguur om een greintje van z'n glorie af te staan, zelfs aan hen die hem zijn lauwerkransen vlochten!

Mina.