Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

5 augustus 1866

van

Multatuli

aan

R.J.A. Kallenberg van den Bosch (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)

terug naar lijst

5 augustus 1866

Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Twee dubbele en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Op blz. 10 het adres: Monsieur Kallenberg vanden Bosch Laanzigt lez Breda Hollande. De vouwbrief was met lak gesloten en is bij het openen enigszins beschadigd, maar zonder tekstverlies.

Coblenz 5 Augustus 66

Waarde Heer vanden Bosch, Myne vrouw dringt er herhaaldelyk op aan dat ik U schryven zou. Zy was dankbaar voor Uwe deelname en hulp. Ik echter stelde het schryven gedurig uit, eerst om den uitslag aftewachten van de pogingen die de Heer vVloten in 't werk stelde, later omdat ik - ja hoe moet ik zeggen - omdat ik als vernietigd was door 't lezen van de Circulaire. Ik kon maar geen goede manier vinden om myn hartelyk gevoel voor U, en de dankbaarheid voor Uw hartelykheid overeentebrengen met den indruk die dat stuk op my gemaakt heeft. Als in geloofszaken moet ik zeggen: of ik ben zinneloos (wat verdrietig wezen zou) of anderen zyn het (even verdrietig, ja erger nog als men van 't oordeel dier anderen afhangt.

Nu van zinneloosheid is hier geen kwestie. Verschil van inzigt hoogstens - maar ook reeds het al te wyd uiteenloopen dáárvan is bedroevend.

Na er lang tegen te hebben opgezien, wil ik eindelyk proberen U medetedeelen wat my in dat stuk zoo bezwarend is, al ware 't dan alleen om myn gemoed lucht te geven, wat al veel is als alle andere dingen ons voor en na worden ontnomen. Ik hoop dat ge myne opregtheid zult aannemen als bewys van achting.

Vóór alles de korte geschiedenis der zaak zooals ze zich voordeed aan myn zyde. Dat ik naar Homburg ging was niet verkeerd. Aan ieder die 't verkeerd vindt, vraag ik hoe ik dan had moeten doen om met f 50.- in de hand honderden te betalen? Waarlyk, ik zou 't niet in myn hoofd hebben gekregen de zeer slechte kans van 't spel te gaan opzoeken als niet elke andere kans ware afgesneden geweest. Wat was de eisch? Een beetje rust van onbetaalde rekeningen, wat kalmte over den toestand thuis, en dan: werken! Daartoe was betrekkelyk weinig noodig. Maar dat weinige had ik niet. De hulp die gy my boodt was altyd noodig voor achterstand. Ik bleef overgeleverd aan de ellendigste dagelykse zorg. Myn moeielykheden liepen in een kring rond. Om te werken had ik geld noodig - om geld te bekomen moest ik werken. De pogingen die ik aanwendde om geregeld aan het werk te komen (myn illusie sedert jaren!) zyn talloos. Adres aan die portret historie - helaas ik heb zelfs den man niet kunnen betalen die ze my leverde. Hoe vaak en krachtig ik er ook op aandrong by myn lezers (die my N.B. toejuichende brieven schreven tot walgens toe) om my in staat te stellen tot geregeld arbeiden, het baatte niet! Elke aangeknoopte onderhandeling brak af. Juist by tyds vernam men ‘van goede hand’ altyd, ‘dat ik zoo'n byzonder slecht mensch’ was. De kwaadaardigheid van die niets zeggende opinie laat ik daar, om alleen op de domheid te wyzen. Ik geloof dat een slecht mensch reeds sedert lang beter zou gezorgd hebben voor zich zelf. Als ik had kunnen arbeiden zou ik zelfs die domheid hebben overwonnen hoe moeielyk dan ook de stryd tegen domheid is. Door arbeid had ik in staat gesteld geweest wat schuld aftedoen, en ik ware zeer spoedig een goed mensch geworden. En ik had met vrucht kunnen bezig zyn, ook in een financieel opzigt. En door 't opzetten eener courant, èn door 't voor eigen rekening uitgeven myner Ideen, zou ik zeer snel zyn vooruit gegaan. Maar nog eens, daartoe was noodig voor alles: rust! Als ik de aanhoudende spanning naga waarin ik verkeerde, verwondert het me nog dat ik 't weinige kon voortbrengen dat er nu van my verschenen is. Altyd au jour le jour levende, altyd gedrongen tusschen de agitatie van pas betaalde wissels en nieuw vervallende, altyd in gebrek aan 't hoognoodige, altyd in zorg voor eten, voor wat kleeren, voor waschloon, vooral voor thuis, is 't waarlyk een wonder dat ik nog kans zag myn gedachten nu en dan aftetrekken van de triviale zorgen des levens om ze te vestigen op dingen van algemeen belang. En vaak kòn ik dat dan ook niet. Weken en maanden gingen voorby zonder nut.

Behalve het nadeel van zulke positie voor de kwantiteit van m'n werk, leed ik onder de soort van werk die myn gemoed byna by voortduring leveren moest, gevoed als het was door aanhoudende bitterheid! Geen grond kan aan de planten die daarop groeien andere chemische bestanddeelen afgeven, dan die zich in dien grond indedaad bevinden. En de goede deelen moeten aangevuld worden! Wat vulde myn gemoed aan? Voor offer oogste ik haat en hoon. Myn lief gezin leed gebrek. Men juichte my (valsch!) toe als schryver om door tegenstelling my te grieven als mensch. (Dom wàs 't weêr. Want waaruit meenen ze dat men goede ideen put als 't niet uit zyn hart is?) En als men ten laaste boos werd om myn toon, had men moeten bedenken wat aanleiding had gegeven tot dien toon.

Enfin, ik wachtte en hoopte! Eindelyk toch zou ik slagen om aan 't werk te komen. Homburg bedroog my. Niet zoo erg evenwel als het Nederlandsch publiek. Ik had van Homburg niets te vorderen. Homburg had my niet toegejuicht. Ik had my niet geofferd voor Homburg. - O 't zou slecht zyn kwaad van Homburg te spreken. Ik zou ieder afraden daarheen te gaan, maar als hy te kiezen had tusschen 't vertrouwen op nationaal eergevoel en 't gemeene spel, ja dan moet ik 't laaste aanraden.

Myn gang daarheen was een door myzelf afgekeurde, maar door nood gewettigde poging om my staande te houden. By eenig succes had ik de positie myner vrouw in Brussel kunnen souteneren, en aan 't werk komen! Het mislukte, en myn vrouw moest vlugten. In Holland zou zy trachten verbetering te brengen in onzen toestand. Zy vraagde my verlof ‘haar gang te gaan.’ ‘Ik was misschien te bitter, te haastig, te afstootend - misschien zou men háár helpen.’

Maar, ik blyf er by, de hulp die noodig was, bestond in 't verschaffen der mogelykheid voor my om te arbeiden. Dat was zoowel 't eenig noodige, als de eenig geldige reden tot bystand. ‘Men’ zeide ik schreef zoo mooi. Het lag dus in de rede om ‘men’s hulp interoepen om my te laten schryven. Liever had ik nationale hulp gehad omdat ik my verzet had tegen schelmery. Maar dat kòn nu eenmaal niet. Integendeel, na den Havelaar kwam de Indische geldmakery eerst regt op 't kussen. Niet om de havelaars zaak dus, neen, om 't havelaars boek had ik hoop op ondersteuning. En dit had het voordeel dat ik de te erlangen hulp als voorschot kon beschouwen. Want, als ik werken kan, kan ik geld genoeg verdienen. Ik geloof dat er wel gelden worden gestoken in zotter speculatiën. (Eén vel druks, mits zonder uitgever, kan f 150 winst opleveren. 1500 Exempl. à 15 ct min f 75 papier en drukloon. Is 't niet bitter dat ik zóó heb moeten bedelen? Als ik werken kon zou ik anderen kunnen bystaan, inplaats van hulp noodig te hebben.) -

Nu, ik bemoeide my met de onderhandelingen myner vrouw niet, en zelfs onthield ik my van vragen of vorschen. Gedurig schreef ze my dat ik moed moest houden, dat zy hoop had, dat er voor ons gewerkt werd, enz.

Ik maakte my droombeelden van geluk. Een beetje loisir, zamen wonen met de mynen (heb ik U wel eens verteld of geschreven hoe infaam ik van Brussel ben weggelokt? En hoe ik altyd later door armoed vandaar ben verdreven?) Ik maakte my illusien - natuurlyk alweer van eindelyk met vrucht en gestadig aan 't werk te zullen komen.

Intusschen leed ik armoed. Van dag tot dag sleepte ik myn bestaan voort, en voerde niets uit, want ik hoopte op die voordedeur staande verandering. Myn geest werkte, ja maar afgebroken, als op een spoorweg! Eindelyk zou ik arriveren, dacht ik. -

Na lang wachten, na veel tobben (myn uitgever schreef my herhaaldelyk dat hy myn vrouw en kind niet langer houden kon) na al die pynlyke onzekerheid ontvang ik op eens een brief dat myn vrouw en kinderen naar Milaan vertrokken waren. Myn vrouw zond my 't briefje waarin eene vriendin haar uitnoodigde, en schreef me dat zy eigener autoriteit tot die reis besloten had, zonder my te raadple-gen, om my de agitaties van 't beraad te besparen. Bovendien het haar door die vriendin gezonden geld (plus Uwe hulp) waarvan natuurlyk in Amsterdam nog een en ander moest betaald worden, zou weldra te kort schieten als ze niet spoedig vertrok. Elke dag verwyl had de reis onmogelyk kunnen maken. En bovendien, Holland was haar een marteling geweest. Dat kan ik nagaan. Men moet in dat land arm geweest zyn om te weten wàt armoed is. Hoon en beschimping. - Ogod, waarmeê had myn vrouw en kind dat verdiend! Zy schreef 't my dan ook niet voor nu, uit Italie. Ik kan my begrypen dat zy rilde als ze 't huis verliet om zich, sjovel en armoedig te vertoonen in die Kalverstraat!

Zy vertrok dus en daaraan deed zy goed. Al had ik de reis naar Italie afgekeurd, dan nog zou ik 't wreed gevonden hebben haar overtehalen langer dan absoluut noodig in Holland te blyven. Maar ik begreep niet hoe dit vertrek verbetering zou brengen in haar toestand. Het kon de bedoeling niet zyn dat myn vrouw en kinderen ten laste kwamen van die vriendin (die niet ryk is). En behalve de vlugt voor hollandse grieven, was 't dus niets dan een verplaatsing van nood. En dan was 't toch voor my geen geringe zaak myn gezin zoo geheel te verliezen. Voor hen te kunnen zorgen, en tevens hen weêrtezien, by hen te zyn, hing dus weer af van den uitslag der bemoeyingen waarover myn vrouw telkens geschreven had. Als dàt slaagde, als ik werken kon, ware alles te herstellen. En die meening schreef ik opgeruimd aan myn vrouw.

Intusschen leed ik gebrek. Om niet als te Frankfort rekening in een logement te maken, had ik een kamer betrokken. Nu, logementsrekening maak ik niet, maar dikwyls eet ik ook niet. En zoo was 't al sedert lang, toen ik eindelyk door Huet een exemplaar ontving van de circulaire die gy kent, en zekerlyk onnadenkend hebt meêgeteekend. 't Was my een ware slag voor 't hoofd. Die afscheiding van my en myn gezin is my zeer bitter. En moet niet iemand die dat leest denken dat ik wonder wat te administreren gehad heb? Myn god, sedert myn vertrek van Lebak heb ik arm rondgezworven. Met welk geld zou ik een slecht financier zyn geweest? 't Is of de natie my betaald heeft! Ik heb weinig te beheeren gehad, dat verzeker ik U. Ik ben van 't weinige dat ik had moeten ontvangen nog voor een groot deel beroofd door de pressie van uitgevers. Toch leefde ik duur, maar dat was niet omdat ik slecht financier was, 't was omdat armoede duur is. Wie niet heeft, wordt gevild. Te Brussel maakte de propriétaire misbruik van 't niet betalen der huur om notas van voorschot en uitgaven te maken die wij niet durfden controleren. Ik had nooit het noodige om my zuinig en eenvoudig interigten. Altyd waren wy op voet van reizen. Bovendien sedert ca 10 jaar waren onze kleeren en al de kleine benoodigdheden die te zamen 't huishoudelyke vormden, op, weg, versleten, verloren. Wy hadden niets. Elke inkomst was of terstond noodig voor achterstand, òf voor dadelyke behoefte.

Er is meer in die circulaire wat my vreesselyk grieft. Myn kinderen op een school? Ogod, en dat bepaald door vreemden! En ik die juist altyd zoo graag myn kinderen niet op een school had gedaan! Ik die zoo'n levensdoel had gemaakt van 't zelf opvoeden en onderwyzen! Ik legde my sedert jaren daarop toe, ik oefende my in alle aanvangswetenschap, ik studeerde voor schoolmeester! Dàt zou een genot zyn, dacht ik als ik eindelyk ryk genoeg wezen zou my met myn kinderen te bemoeien! En wat was die rykdom? Een beetje kalmte om te werken! Was dit teveel gehoopt, te veel gevraagd, teveel verwacht zelfs van al de sympathie waarmee men my overstroomde - tot op 't oogenblik dat ik het noodig hebben zou? -

Ik begryp niet hoe gy en vandervalk ook (die beste hartelyke brave man) dat stuk hebt kunnen teekenen. Het is een prachtig wapen in hand van allen die er belang by hebben my te smoren. Een vader die z'n gezin verwaarloost (zóó word ik voorgesteld) heeft geen regt tot verwyt tot afkeuring ja tot aanmerking zelfs. Als moralistisch schryver ben ik dus reeds dáárin bedorven. Als ik aanmerking maak op fouten in de indische administratie (ik houd vol dat één G.G. als van Twist 1000/mm kost.) dan werpt men my myn onbekwaamheid om myn eigen financien te beheeren, voor de voeten. - (Myn financier lieve god!) De minnebrieven, een getrouwe spiegel van een maand aandoening en indrukken. Er bestaat geen boek dat waarder is) nu, na die circulaire zyn die Minnebrieven gelogen. Hoe, zouden anderen zich belasten gelden voor myn vrouw en kinderen bestemd, in ontvangst te nemen? De regten dus van die vrouw en kinderen tegen my beschermen? Waarlyk, dat hoeft niet!-

Met myne vrouw ben ik innig verbonden. Ik zoek nog naar beter huwelyk! Ik ben een hartelyk vader, hoe bitter dan ook de omstandigheden my verwyderen van huis. Kan ik 't helpen dat ik een zwer-ver ben? Kan ik 't helpen dat men nooit my gaf wat my toekomt? Of liever dat men door infame zamenspanning my altyd belette zelf te zorgen voor wat ik noodig heb?

Die circulaire is my vreesselyk. Ik schreef aan myn vrouw of zy van dat stuk geweten heeft? Ja! Het smart me, maar zy is te verschoonen door den angst waarin zy zat over de toekomst der kinderen. Toch was zy vroeger zoo niet. In 't voorberigt der Minnebrieven komt een brief voor (die echt is, zooals alles in de M.B.) waarin zy alle hulp afwyst die my vernederen zou. Zy is verzwakt, uitgeput. Bovendien, toen waren de kinderen zooveel jonger. Er was alleen voedsel noodig. Nu drong de behoefte aan onderwys. Zy heeft moeten goedkeuren, toelaten althans, in de meening dat zy iets verkrygen zou voor de kinderen.

Maar die meening is onjuist geweest. A priori en a posteriori. O had ik geweten van de zaak, hoe zou ik haar met een woord hebben teruggebragt tot beter inzigt, waarvan zy nu afweek uit angst voor 't lot van de kinderen. A priori had zy moeten beseffen dat niet zy en de kinderen moesten worden geholpen, buiten en als 't ware tegen my, maar dat ik moest geholpen worden om aan 't werk te komen. Dàt was de ware, eervolle hulp geweest. En alleen die hulp had een rationeel punt van uitgang. Men wist immers dat ik werken kon. En, ik vraag 't U welke aanspraak op hulp hadden myne vrouw en kinderen, dan welligt deze: dàt ze myn vrouw en kinderen zyn? By 't uitreiken van een testimonium indignitatis aan my verviel elke plausibele grond. En dit is dunkt my à posteriori gebleken! Want wàt is nu de uitslag? Deze dat myn gezin in den vreemde naar middelen van onderhoud zoekt! Myn vrouw loopt Milaan rond om eene betrekking als gezelschapsjufvrouw.

En ik lyd hier honger, letterlyk honger.

Is 't genoeg? Wat heb ik U, vVloten, vdValk gedaan dat ge my zoo hebt vernietigd! Hoe moet ik die circulaire ontzenuwen? Door te werken. Hoe myn gezin onderhouden? Door te werken. Hoe myn kinderen weerzien waarover myn hart bloedt. Alles alles door te werken! Werken in zoo'n toestand, in zoo'n stemming! Waarlyk ik had behoefte gehad aan wat rust, en daar op hoopte ik zoo, na de verzekeringen myner vrouw. Inplaats daarvan, dieper smart dan ooit, verder van de kalmte die ik zocht, dan ooit. En wien zal ik nu vragen om my te helpen, nu ik door welwillende vrienden ben uitgemaakt voor een verkwister? Ik had niets te verkwisten. Ik wou dat het waar wàs, ik wou dat ik een verkwister wezen kon. -

Ik heb dezen brief den geheelen morgen laten liggen, overlezen wil ik hem niet. Myn vrouw dringt er zoo op aan dat ik U schryven zou, en ik kàn myn indrukken niet wegstoppen. Vergeef me als deze brief U hindert. Wees billyk en stel u in myn plaats. Ik ben moedeloos. Waarlyk ik had wat anders noodig gehad dan zoo'n slag. Of ik 't zal klaar krygen om te blyven leven weet ik niet. Ik doe myn best. De Heer Huet heeft my voorgesteld een reeks berigten te schryven voor de Haarlemsche Courant. Wetende dat ik gebrek leed zond hy my f 25 vooruit en de rest zal volgen over 14 dagen denk ik als ik trouw myn berigtjes geleverd heb. 't Is niet zoo makkelyk! Want ik weet niets, hoor niets, spreek niemand, kom nergens. Ik leen nu een klein krantje van de jufvrouw van 't huis waar ik myn kamer heb, en haal daaruit wat nieuws. Eerst wou ik wat ik aan feiten te kort kwam aanvullen met beschouwingen. Maar de Heeren Enschede zijn daarmeê niet gediend. Ik kan myn ideen opzouten. Erger sarcasme kon my niet treffen. En kon ik nu maar leven! My vermoeit het, maar ik wou zoo graag myn kinderen weerzien. Wat zullen ze van my denken als ze volwassen zynde, die circulaire lezen! De weinigen die my ooit zagen in den kring der mynen, en zy die konden opmerken hoe ik altyd trachtte alle leed zooveel mogelyk van hen aftehouden, zullen moeten erkennen dat er een wreede onzin ligt in de voorstelling van my als een slecht vader! -

Gaarne zond ik U een paar brieven van myn vrouw uit Italie Misschien dat de toon daarvan U zou doen inzien hoe ongepast het was my aftescheiden van myn gezin, maar ik herinner my zekere domine. die my kwam vertellen dat hy ‘alle sympathie voor me had &c maar... ik sloeg myn vrouw zoo.’ Ik had een pas ontvangen brief voor my liggen en gaf hem die, zooals ik meer deed waar 't noodig was om 't helsch verzinsel te weerleggen dat ik oneenig was met myn vrouw. Hy las, was overtuigd zei hy, en ging. Later hoorde ik, domine *** had gezegd: ik was een gemeene kerel, want ik liet de brieven van myn vrouw lezen. -

Kyk, dit begryp ik niet, dat niet eens gy of anderen in een élan van verveling over zulke gedurige aanvallen tegen één persoon, my tehulp komt op een wyze die er een eind aan maakte. Ik vat nog beter de vyandschap dan 't dulden van die vyandschap. Nu, inplaats van middel om my te weeren, kryg ik nu die circulaire over myn hoofd! Waarlyk t is te veel! Ik had steun noodig en niet zoo'n nekslag. Wat moet ik nu? Hoe moet ik leven? Werken? In myn toestand? - Och wat was er een betrekkelyke kleinigheid noodig geweest om my indedaad te helpen door my tot werken in staat te stellen. Myn vrouw schreef my gedurig: de Heer van Vloten wou trachten een f 2/m sjaars byeentebrengen. Ik begreep hier niets van. Dàt was niet noodig. (Wèl was't billyk dat men my een behoorlyk pensioen gaf!) Maar ik had geen jaargeld noodig. Waartoe ook? Ik ben immers niet invalide. Ik had alleen als elk werkman voorschot noodig tot inkoop van gereedschap. Dat gereedschap voor my, ware een beetje loisir geweest.

In plaats daarvan is nu myn verdriet en zorg grooter dan ooit. Ik ben er verder van af dan ooit myzelf in 't leven te houden, laat staan te zorgen voor myn gezin. Kommerlyk leef ik voort, altyd in gebrek, altyd bezwaard hoe zal ik dezen dag ten einde brengen, altyd vol bitterheid die 't oog benevelt en my belet om een gedachte zuiver uittewerken. Waar ik staar, zie ik verdriet en angst. Hoe kan ik my zetten tot arbeid als ik my moet afvragen hoeveel dagen ik 't zal kunnen uithouden? Ik vergeleek my daar by een werkman zonder gereedschap. Ja. Maar de werkman als hy in tusschenuren, afgedongen op byna voortdurend leed, iets vervaardigt, vindt hy later 't eens gemaakte weer, hy kan voortbouwen, timmeren, metselen, weer beginnende waar-i afbrak. Dat kan ik niet. Vele einden koord zyn geen koord. Vele gedachten zyn geen gedachte. Tyd, lust, stemming tot uitwerken ontbreken my. En toch zou ik zoo'n lust hebben in arbeid. Nog eens sedert jaren was het myn illusie, het eenige heerlyk uitzigt waarmee ik myzelf en myn vrouw verheugde: zoodra ik eenmaal zal kunnen werken! En dat is nu - voor de hoeveelste maal reeds! - weder geheel vernietigd. Maar zelden was de teleurstelling wreeder dan nu. Dat de Heer vVl. de weinige duizenden niet kon byeen krygen die my een woning en wat comfort hadden kunnen verschaffen - soit! Ik had niets van hem te vorderen. Maar 't niet-slagen voortebereiden op een wyze die myn hart zóó kwetst, die my zóó aanrandt in 't eenigst wat ik bewaard had de innigheid met de mynen (grooter zeker dan ooit ergens gevonden werd) een wyze die my ook bovendien het slagen by anderen onmogelyk maakt, door my te brandmerken als een verkwister - zie dat is àl te erg. Ik een verkwister - och 't is zoo bitter! Geloof me, de menschen die regt zoeken in Nederland hebben niet veel te verkwisten. Ze zyn bly als ze 't leven er af brengen. Ik voor my, ik 1yd dikwyls honger. En myn gezin zwerft - zoo als sedert jaren trouwens - maar nu weer een beetje verder. En myn vrouw myn trouwe edele vrouw moet een betrekking zoeken als jufvrouw van gezelschap. Is het genoeg? -

Niet aldus bedoelde 't zeker myn vrouw toen zy my verzocht dat ik U schryven zou. Maar òf ik moest het niet doen, of myn gemoed lucht geven. Die beste vander Valk heeft het ook niet ingezien. Hy is een edel mensch.

Graag had ikzelf u ook anders geschreven. Ja graag had ik U confidences gedaan, fideel en hartelyk, maar - a quoi bon! En, vraagt ge misschien à quoi bon dan deze heele brief? Nu, ik hoop dat Gy 't niet vragen zult.

Myn uitgever heeft, na van my geprofiteerd te hebben zoveel hy kon nu myn achtergelaten boeken en papieren aangehouden. Ik ben hem geld schuldig voor huur van die zolderkamer en boeken van myn eigen maaksel die ik noodig had voor verspreiding. En myn portretten houdt hy, hoor ik, om die te verkoopen voor zyn rekening. Hoeveel keer my dit reeds geschied is dat men my afnam wat ik had, weet ik niet meer! t Is moeielyk werken zoo.

Nog eens vergeef my den toon van dezen brief. Hy geldt U niet. Hy is een gevolg van myn stemming. En by m'n vyanden kan ik niet teregt.

Ik groet U zeer hartelyk, en verzoek U myn verdriet over die circulaire niet te verwarren met myn dankbaarheid voor Uwe altyd bewezene hulp.

Uw vriend

Douwes Dekker