Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

1 april 1866

van

Multatuli

aan

Julius de Geyter (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)

terug naar lijst

* 1 april 1866

Brief van Multatuli aan J. de Geyter. (Brieven VII, blz. 173-180; Brieven WB VII, blz. 64-68)

'k Ben zeker dat-i spreken zal: citaat uit de Kruissprook; zie VW II, blz. 108.

minister van koloniën: I.D. Fransen van de Putte, in 1849 suikerplanter op Java en na zijn terugkeer, gefortuneerd, in 1862 lid van de Kamer, in 1863 minister in het tweede kabinet-Thorbecke.

Frankfort 1 April 1866.

Waarde Heer de Geyter, Niet voor eergister ontving ik uwe hartelyke letteren van 22 Maart, en wel hier in Frankfort waar ik sedert enigen tyd ben, omdat... omdat... ja waarom? Vraag aan 't warlend herfstblad waarom 't de storm daar... daar of daarheen voerde? Sedert jaren enigermate, sedert maanden nagenoeg geheel, gelyken myn handelingen meer op de onbewuste stuiptrekkingen van een stervende, dan op de zelfbewuste door keus bepaalde bewegingen van een gezonden mens.

Ik vrees dat de wreedaardige toeschouwers in 't nederlandsch amphitheater weldra hun lang verwacht ‘habet!’ zullen kunnen uitroepen. Ik word zwakker en zwakker! Als Julianus de pyl dien hy door christus gerigt waande, treffen my de triviale beslommeringen van 't leven hoe langer hoe dieper, en ik vrees... ik vrees!

Meermalen naar Brussel reizen? Och neen! Ik was daar niet sedert 17 December 1864. En waarom niet? Daar toch wonen myn vrouw en kinderen. Ik kon er niet heen uit armoede. Zó is het! Eens sedert dien tyd heb ik myn vrouw en jongste kind gezien, myn lieve nonni. 't Was toen ‘de bruid daarboven’ werd gespeeld (buiten myn bemoeienis en tegen myn wil byna, want gy begrypt dat ik die spelery uit myn jeugd afkeur.)

Goed,‘de bruid daarboven’ zou gespeeld worden, een jonge dame in Brussel wilde 't zien en nam myn vrouw en kinderen mede. Door dat gastvrye toeval zag ik myn dochtertje in Maart 1865. Maar sedert niet meer.

Maar wel zag ik myn kleinen Max! Want zie, thuis in Brussel, zou weldra geen brood meer zyn, en om myne vrouw te verligten, moesten wy er in toestemmen dat hy in Amsterdam by eene familie te logeren kwam. Dat zou tydelyk zyn, ja zelfs maar voor zeer korten tyd, want natuurlyk, wy kunnen toch vreemden niet op den duur belasten met de zorg voor ons kind. Maar sedert maanden reeds heb ik geen mogelykheid gevonden op andere wyze voor hem te zorgen.

Dat ik niet in Brussel komen kon was om de schulden die myne vrouw daar had moeten aangaan. Zy had niets en moest dankbaar zyn als men haar woning, voedsel, kleeren op crediet geven wou. Daarvoor werden acceptaties gegeven die my boven 't hoofd groeiden. Ik moest telkens nieuwe verbindtenissen aangaan om oude natekomen. Spaar my de mededeeling van die pynlyke geschiedenis.

Had ik als een werkman van de pen geregeld kunnen arbeiden, 't ware niets geweest. Maar ik ben geen schryver, geen boekemaker. Ik heb niets in myn hart dan verontwaardiging, en die vult geen vellen druks. 't Is een kort woord, een vloek over 't bedorven Holland! Al ware 't my mogelyk geweest meer schryvery te leveren, toch zou dat niet gebaat hebben want de hoedanigheid zou weldra zó geworden zyn dat ze myn eentonig geklaag niet ‘mooi’ zouden hebben gevonden. Dat is nu reeds het geval. Ze willen dat de bezwykende kampvechter hen vermake met een sterfliedje.

‘'k Ben zeker dat-i spreken zal aan 't kruis

De kind'ren gaan, om dat te hooren, mee.’

Juist! Dáárom gaan de kind'ren mee, en dáárom kopen de ouderen 't relaas van wat de man aan 't kruis gezegd heeft.

Maar nog eens, men vult geen vellen druks met eli sabachtani.

Dat 's een klaagbrief, dat is laf, onmannelyk, klein, onridderlyk... niet waar? Hoor eens, ik moest op uwen hartelyken brief aldus antwoorden, of lomp niet-antwoorden. Komen, gaan, schryven, antwoorden of zwygen... reken my niets toe. 't Is me gebeurd iemand boos te maken omdat ik hem na gemaakt bezoek, niet terugbezocht. Eilieve, de man wist niet, of veinsde niet te weten, dat ik geen behoorlyke schoenen had. In zoo'n geval moet men voor schuldig doorgaan of de oorzaak noemen. Men heeft dan te kiezen tusschen schyn van lompheid of onmannelyke klagt.

Had ik nu, in plaats van 't laatste te kiezen by U moeten doorgaan voor lomp? Dit ter verontschuldiging over myn klagen.

Versprei toch zooveel mogelyk uw oordeel over 't verschil tusschen antikatholieken en protestanten... ja zelfs ik geloof dat we verder kunnen gaan dan de protestanten onder de antikatholieken te stellen, ze staan waarachtig beneden de katholieken zelf. Het katholicisme is een dwaling, 't protestantisme is een pest. Ik heb daarop veel malen gedoeld. Laat toch nooit in België het denkbeeld veld winnen dat liberalisme één is met protestantery. Wy moeten voor ons zelf en onze kinderen streven naar waarheid, goed! En 't komt niet te pas te kiezen tusschen 2×2=5 of 2×2=3. Maar... als er keus tusschen leugen mogelyk ware, zie ik zou honderdmaal liever myn kleinen jongen misbediende of koorknaap zien, dan protestant. Want zie, 't protestantisme is geen dogmenzaak. Protestant zyn heet eigenlyk: voordeelbrengend fatsoen, effecten-soliditeit, droogstoppels-wysheid. Een protestant offert niet, hy bespot alle offer. Hy belacht kinderlyke dwaling, en mest zich met andere dwaling die beter genoteerd staat op de beurs. En, hoe ook gedeeld in soorten van gelooven, toch zyn de protestanten één, zoodra 't hun eigenlyk geloof geldt: voordeel. De eenstemmigheid waarmee men te velde trekt tegen ieder die opstaat tegen hun gouden kalf, heeft my overschreeuwd, of neen, schreeuwen doen zy niet. Dat zou een domme paus doen als men hem aantastte. De protestanten zwygen in 't publiek, lasteren in 't geheim, en smoren den vrydenker die zonder eer vergaat. Och 't is zo bitter dat men...

Ik kan niet voortschryven. Ik ontvang zooeven berigt dat myne vrouw is weggevlugt uit Brussel. Heden vervielen er acceptaties aan slagter en huisheer. 't Kon niet langer! Ze is in Amsterdam en zal daar 't zolderkamertje betrekken dat ik bewoonde by myn uitgever. Ik moet nu verder raadschaffen. Hoe, weet ik nog niet. Tyd om door geregelden arbeid iets te bereiken is er niet. En al ware de nood niet dringend, ik heb geen stemming tot arbeid. Ik weet niets, begryp niets. En wat zullen de welvarende Hollanders my slecht vinden dat ik de Brusselse wissels niet betaald heb!

Adieu, hartelyk gegroet. Ik moet er aan denken vanwaar myn vrouw en kind morgen eten zal bekomen. Daarom sluit ik, en als gy later niet van my hoort, denk dan maar dat zoo iets my bezighoudt.

Hartelyk gegroet, en gedankt voor uw deelneming

Douwes Dekker.

Meyer heeft my uw stuk gezonden uit het Tydschrift. Ik dank u. In Holland is de taktiek my nooit te noemen. Dat wint wederlegging uit.

Op 't budget van 1867 zal gebragt worden 3½ miljoen guldens voor verhooging der inkomsten van de Javaanse hoofden, om hun 't eerlyk zyn wat minder moeielyk te maken. De som is gering, maar de bedoeling zou goed kunnen zyn. Welnu, de bedoeling is niet goed. De hoofden zullen stelen en knevelen als vroeger, en de toeziende beambten zullen na myn voorbeeld, nog minder dan vroeger den moed hebben, zich daar tegen te verzetten. Die f 3½ miljoen is een huichelachtige afkoop van den schyn des onregts.

Zoo ook 't vrygeven van die weinige slaven in West-Indië (slechts 30.000 koppen). Tegen over die christelyke brave daad staat het feit dat de nederlandsche staat in Oost-Indië al zyn onderdanen d.i. 40.000.000 tot slaven maakt! Ja erger. Want slaven hadden aanspraak op voeding, Dat heeft de Javaan niet. By hongersnood in zyn vruchtbaar land ten gevolge van misbruik en wanbestuur, laat men hem sterven.

Als staaltje van den hollandschen geest kan dienen dat men een fortuinzoeker die in elf, twaalf jaren tyds 3 miljoen guldens uit den Javaan heeft weten te persen minister van Koloniën gemaakt heeft, ja zelfs chef van 't kabinet! Zó heeft Nederland geantwoord op den Max Havelaar! Het heeft openlyk party getrokken voor 't schandelykst onregt.

Is er niet huichelary in die nu toegestane f 3½ miljoen, als men in Indie, door zulke benoeming tot minister, duidelyk gezien heeft dat het brave Nederland niet wil dat misdaad gestraft worde? Is dàt geen premie zetten op roof?

Die minister erkende my eens niets van de zaken te weten. Hy had het altyd te druk gehad met money making, natuurlyk.

En attendant zwerf ik en de mynen rond, verlegen om een dak! Begrypt ge dat men bitter wordt? En toch klaag ik niet daarover op zich zelf Ik zocht geen loon. Maar ik klaag hierover dat die bitterheid my belet te arbeiden.

Vaarwel.