Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

16 maart 1863

van

Multatuli

aan

Mimi Douwes Dekker (bio)

 

Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)

terug naar lijst

16 maart 1863

Brief van Multatuli aan Mimi. Twee enkele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De datum is door Mimi in inkt op de brief aangebracht. In plaats van de naam: Mina, stond er eerst: Hotz.

De sluier doelt op de eerste ontmoeting. (Zie VW X, blz. 668)

De laatste regels staan in groter nerveuzer schrift scheef op de bladzij.

Maandag morgen 11 uur.

Ik kan de keeren niet tellen dat ik je schreef sedert je bezoek in 't huis van m'n broêr. En altyd in dezelfde spanning. De dokters praten van 't verloop eener ziekte. Nu, in myn brieven aan U was altyd 'tzelfde verloop. Ik begon gedwongen kalm, en meende een heldendaad te doen door niet eens er boven te zetten lieve Mimi! Alsof die klank er wat toe deed! En dan, en dan - al warmer, tot gloeiend toe. Ik voel-de dat het niet edel was je te hinderen in de vervulling van je pligt, want Mimi, ik weet dat je my lief hebt en stryd voert. Dat voel ik, evengoed als ik gisteravend voelde dat je in huis was. Niemand zeide het my. In eens sprong ik op en vraagde: Is Mimi hier? Zonderling. Nu heb ik je tweemaal ontmoet, en ik weet waarachtig niet of 't voor my beter is dat ik je zie, of niet. Al den tyd dien ik je niet zag, meende ik 't zou misschien beter wezen als ik je ontmoette. Ik zou trachten je te depoëtiseren. Van een schim zou je lichaam worden, en proza van een gedicht. Maar 't is niet waar, Mimi. 't helpt niet. Wat ik gister avend onderging toen je binnenkwam, is niet te beschryven - en van morgen! De bruine sluier, dat is immers die! -

Na dat korte briefje van (den 8n) had ik je ook geantwoord, maar 't was weêr te hartelyk. Gister avend, na met Marie bij Mina te zyn geweest, schreef ik je. 't Ligt daar nog. 't Is weêr te hartelyk. En nu, nu wacht ik van U een brief, je hebt het my gezegd. Ik weet wat daar in staat. Daar in zal staan dat je 't huis van Hotz zult myden tot ik weg ben. ('t Is nu tien minuten over ½ 12, ik heb je brief nog niet maar dàt zal er in staan!)

Gister avend schreef ik je: ik mor. Nu mor ik weêr om dat briefje dat ik nog niet gelezen heb. O zeker, dàt zal er instaan. -

Waarom vraagde je of ik boos was? Waarom? Ik weet geen reden. Je zoudt die vraag gek vinden als je in myn hart kon zien.

Ik heb dikwyls 't plan gehad je Papa te schryven (met je voorkennis) en hem te zeggen dat het niet goed voor je was, my te poetiseren door 't verbod. ‘Ik zou zeker by haar dalen, als ze my dagelyks zag &c.’ Maar ik meen het niet, want ik heb je te lief om je niet aantesteken, en je zou my blyven zien door de reflexie van myn gloed. Ook heb ik gister en vandaag de ondervinding opgedaan dat het my niet helpt als ik je zie. Je bent en blyft my poesie - 't is 'n vervloekt werk. Ik ben er beschaamd over, en moest daarboven staan. Wat zou ik 'n ander kapittelen!

Kwart over één; 'k heb nog je brief niet. -

Marie A. is edel, ja eenvoudig edel. Ik zei haar onlangs dat ik -

Och waartoe dit alles. Ik wacht je brief, en zal stipt doen wat je wilt. Maar als je de familie Hotz mydt om my (lieve mensen!) dan ga ik weg. Dat mag niet. Ik ben je dankbaar dat je my daar gebragt hebt. Wat zyn ze hartelyk en opregt. -

Ik schryf je hakkelig en staccato. 't Kan niet anders. Ik wil m'n ge-moed niet loslaten. Och, ik had je altyd zoo veel te zeggen. Liefde is geven, gedachten geven. Graag gaf ik je alles, en dat mag juist niet. -

Nog je brief niet. Ik ga uit, want dat wachten op je vonnis (ik ben zeker dat 't een vonnis is) kwelt my. Ik zou niets kunnen doen dan je schryven en dat wil ik niet. 'k Wou datje dood was, ja! liever dan een mislukt leven, een door my mislukt leven! Dat denkbeeld is my vreesselyk. 't Is zonde een hart als 't Uwe ongebruikt te moeten laten, braak als 'n met vloek geslagen akker. 't is zonde! Heb je ooit liefgehad? Kan 't niet weêr gebeuren? Och, ik zou je bruigom kunnen kussen. Je zegt je beklaagt je niet. Je voelt je gelukkiger nu, dan ongelukkig door 't niet vry zyn in den omgang. Goed, ik ook - Maar van my is dat égoisme. Je beeld, de herinnering aan je eersten brief, aan de ontmoeting op dien buitenweg, je bezoek, die kleine haarlok, je brieven - ja, zelfs je boosheid op dien dag - alles alles houd ik vast als 'n schat. Maar ik offer niets, Mimi! Jy wel! O, dat smart me zoo. Begryp my goed. Je hebt niet gister of eergister iemand afgeslagen om my. Dat 's te gek. Neen, maar in de stemming van je gemoed zullen de weinigen die je waard zyn je niet naderen tot afslaan of aannemen toe. Van wie je niet waard zyn, spreek ik niet. Een man die fyn is, voelt of 't hart dat hem aantrekt vry is. Of juister dat hart trekt hem niet aan, 't openbaart zich niet. Iemand die U dol lief zou gekregen hebben, en daardoor ook U zou hebben opgewekt, gaat je nu ongemerkt voorby, als een huis daar bezoek is in de binnenkamer en dus niet verlicht naar buiten. God weet of men je niet voor 'n droog, dor meisje houdt! Dat bezwaart my. Ja, ja, men zal denken in dat gemoed is niets, omdat je hart niet aan de straat woont. Want je moet het wegstoppen, verdringen, dooden. -

Misschien is 't mal dat ik van je spreek, als of je al myn aandoeningen deelt. Nu ja, ik geloof dat je my liefhebt. 't Is geen fatuiteit. 't zou eer fatuiteit wezen van gemaakte delicatesse my net te houden of ik 't niet wist. -

Ik zei daar zoo even: je eerste briefje. Ja! Dat 's waar. Even waar als dat ik gisteravend je nabyheid voelde. Toch kryg ik veel brieven van meisjes - O komiek - Jou briefje gaf me een schok. Wat is dat toch! Altyd die oude vertelling van Hamlet: there are in heaven and on earth - je weet wel. Everdine weet alles. Zy acht je zeer hoog, natuurlyk. Zy zou je heel graag schryven maar 1 moet ik vermyden den schyn alsof ik je wou naderen met 'n omweg (dat stuit me) en 2o is zy geen briefschryfster. Haar gemoed is eenvoudig. Toch zal ik haar zeggen dat ze je groet. O zy is zoo'n engel. 't prouveert voor my dat ik haar zoo lief heb.

Is er geen mogelykheid dat je van den zomer een uitstapje naar Brussel maakt?

¼ over twee je brief! Ik sluit dezen dadelyk dan kan je zien wat antwoord is, wat niet. Juist over tine, je vraag om haar te schryven.

God Mimi, ik heb je zoo lief. is 't een misdaad dat ik 't zeg, in godsnaam. 't is om dol te worden. -

Wacht een brief van my ik schryf van avend.