Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

6 juli 1866

van

Multatuli

aan

Cd. Busken Huet (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)

terug naar lijst

6 juli 1866

Brief van Multatuli aan Cd. Busken Huet. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Prof. Veth: Pieter Johannes Veth (1814-1895), gezaghebbend indoloog, was hoogleraar in de oosterse talen te Amsterdam geweest en sinds 1864 hoogleraar in de land- en volkenkunde van Nederlands-Indië te Leiden; van zijn hand is de uitvoerige bespreking van de Max Havelaar: Multatuli versus Droogstoppel, Slijmering en Co (De Gids, juli 1860, blz. 58-82, en augustus 1860, blz. 233-269).

Coblenz 6 Juli 66

Waarde Heer Huet!

Hartelyk dank en voor de hulp en voor den spoed. Waarachtig, 't was nodig.

Myn vrouw ontving in 't laast van de vorige maand eene uitnodiging van een vriendin om met de kleine meid in Italie te komen. Sedert enigen tyd hadden wy afgesproken dat zy om de moeielykheden waarin wy zo lang reeds verkeren en waaruit ik tot nog toe geen kans zag ons te redden, haar eigen gang zou gaan ingeval er iets voorkwam wat leiden kon tot verbetering. Daarom, en zoals ze schryft, om my agitaties te besparen deelde ze my 't voorstel harer vriendin niet mede voor 't kon worden aangenomen door de mogelykheid om myn zoontje meêtenemen. In den vry haastig geschreven brief waarin ze my die zaak meldt noemt ze den Heer Potgieter als de persoon door wiens bemiddeling - och, ze schryft haastig en slordig zoals te begrypen is na veel spanning en verdriet en by de onrust van zoo'n onverwacht vertrek. Ik vertaalde ‘Potgieter’ in ‘Huet’ en 't schynt dat ik redelyk goed vertaald heb. (Mag ik U haar brief ter lezing aanbieden. Hy gaat hierby. Hy teekent de positie.)

Gy hebt de goedheid U naar myn doel, myn plannen te informeren. Ik ben zoo arm dat ik indedaad geen ander plan vormen kan dan 't zoeken naar een beetje loisir om aan 't werk te komen. Sedert lang leef ik letterlyk by den dag, ja dikwyls by 't uur. Ik kan my moeielyk zetten tot arbeid daar ik gedurig in onzekerheid ben of ik morgen zal kunnen voort zetten wat ik vandaag aanving. Ik pomp om boven water te blyven en stel dus geen koers. Ja, was ik zóóver!

Maar even erg of erger dan die vervelende zorg voor 't direct nodige, drukte my de toestand myner vrouw en kinderen. Neen, myn eigen nood was erger, want zie, als ik een tydje zeker ware geweest van dak en voedsel, dan ware ook hun nood weldra verminderd. Hun nood was verdriet alleen, de myne verdriet en onmagt. Maar hoe dit zy, ik wachtte! 't getal keeren dat ik in Holland ben teleurgesteld is legio. (te beginnen met de infernale knak die prof. Veth me gaf door my 6 maanden schuldmakend te doen wachten op 't ‘adres aan de natie’ dat door hem geredigeerd was maar nooit verscheen). Ik wachtte dan op dit, dan op dat en raakte hoe langer hoe meer achteruit. Al had men zich van onderscheiden kanten 't consigne gegeven om my te smoren, 't kon niet beter aangelegd zyn.

Nu, myne vrouw moest vlugten uit Brussel. Daarom, en eigenlyk niet omdat zy zich iets voorstelde van Holland waar zy te veel welvarende en zeer fatsoenlyke familie had om te rekenen op hulp, kwam zy te Amsterdam. 't Was de enige plaats waar ze een kamertje kon betrekken zonder een logements rekening te maken. Maar - kleêren had ze niet, en die kan zy nog niet hebben. Ik had een restaurateur verzocht haar te crediteren voor eten, haar en haar lief klein meiske. Dat kamertje by myn uitgever en dat crediet in den res-taurant was 't enige wat ik haar in Holland kon verschaffen. Maar zy had moed dat men zich voor haar zou interesseren. Ze wilde huishoudster worden, ze zou zoeken naar Indie te komen, (waar 't leven makkelyker is) ze zou, ze wou - enfin, ze verzocht me maar al haar te laten begaan. En lang hield ze hoop. Een ryke neef had haar zelfs bezocht, schreef ze, en... was zeer hartelyk. Maar hy kwam niet terug. Ik beet op m'n tanden, en wachtte! Eindelyk scheen er licht te dagen. Prof. van Vloten trok zich de zaak aan en wilde trachten my te helpen aan wat loisir. Hoe dit bereikt zou worden weet ik niet. Myn vrouw sprak van een jaargeld (wat ik teveel vond, ik heb niet meer nodig dan een tydje rust. Ik zal dan immers kunnen arbeiden. 't Zou wel ellendig zyn als dat niet kon.)

Maar tot op dezen ogenblik weet ik niet hoe ver de Hr vVloten geslaagd is in zyn welwillende pogingen. Dit is zeker dat myne vrouw zoolang ze in Holland was geen andere kleeren had dan ze áán had, en gevoed werd door de vertrouwende goedwilligheid van een restaurateur. Zal ik dien man kunnen betalen? Ik weet het niet!

Wat zy weder heeft geleden in dien tyd is niet te beschryven. ‘Och, Dek, myn kniën knikken zoo als ik dat eethuis inga!’ Toch moest het, want ook het kind moest eten!

Wat myn kleinen Eduard aangaat (ik durf zeggen een lieve jongen) hy was door de heerlyke gastvryheid der familie Koning, geborgen. In dat gezin is een nichtje van my gouvernante, en Eduard was daar sedert byna ¾ jaar, van alles verzorgd wordende. Hem had ik 't eerst weggenomen van Brussel om door zyn vertrek myn vrou te verligten. -

Nu nog eens Uwe vraag naar myn doel, myn plannen? Och ik zoek naar een beetje rust, een beetje loisir om aan 't werk te komen. Ik ben moê van zorg. Een kompleet relaas van myn zwerven zou een werk op zich zelf wezen. Kunt ge my meê deelen of het plan van pr. vVloten kans heeft op slagen (schoon ik vind dat een jaargeld onnodig is) doe het dan SVP. Hemzelf vragen? Och ik ben moe, en dan moet ik hem een brief schryven als deze, dat 's tweemaal. 't smart zoo. Ik hoor van myn vrouw dat in Holland de geest ‘zoo vreesselyk tegen my’ is. Nu, ze weten niet wat ze doen. Maar zeker is er geen goedkoper middel van regtsweigering dan zwartmaken en uitschelden.

Ik zeide dat ik 't plan van prof. vVloten aangaande een jaargeld te groots vond. Ja, natuurlyk. Ik hoef niet gealimenteerd te worden, 't is maar nodig dat ik aan den gang worde geholpen, - Maar als er sprake is van jaargeld waarom betaalt de regering my geen pensioen. Volgens de reglementen heb ik daarop niet het minste regt. Vóór 't verstryken der verpligte dienstjaren nam ik uit vryen wil myn ontslag. Maar... de ellendige knoeieryen waartegen ik my verzette waren evenzeer tegen de reglementen. Men heeft overal (ook officieel in regerings verslagen en ministeriele speeches) erkend dat ik gelyk had. Er zyn miljoenen op de begrooting toegestaan (ni fallor 3/mm sjaars.) tot het verbeteren van den toestand dien ik aanviel - ware 't niet billyk geweest, reglementair dan of niet, my te gedenken by 't voorgewend herstellen der grieven? O die kemel en die mug! My een pensioen te geven zou tegen de reglementen zyn - welnu noem 't dan anders, noem 't dan schadeloosstelling, erkentenis van regt, of zelfs erkentelykheid.

Maar dat kan niet, want die erkentelykheid bestaat niet. Ook is de heele afkoop der hoofden vexatie niets als een nieuwe oplage van de oude anecdote:‘Ik geef U zoveel meer, zei de heer die een nieuwen knecht in dienst nam, mits ge niet steelt.’ ‘Ik kan 't er niet voor doen’ zei de knecht.

Nu, de hoofden kunnen 't er niet voor doen.

Maar al kon 't, zullen zy 't willen? Schadeloosstelling voor niet-stelen plus 't stelen zelf, is toch altyd préferabel boven schadeloosstelling alleen. En wie zal 't weren? De beambten? Dat was vroeger evenzeer hun pligt, en ze deden 't niet. Wie 't nu zal beginnen te doen zou evenzeer in de ban gedaan worden, als ik gedaan werd, en myn hongerlydend voorbeeld is waarlyk niet geschikt om deugdhelden te vormen. Ikzelf zou op 't ogenblik niemand kwalyk nemen, alsi geleerd door myn voorbeeld, Godswater over Godsakker liet gaan. Maar ik zou weer doen wat ik gedaan heb, al vind ik 't mal. 't Is geen deugd, geen karakter, 't is temperament geloof ik. -

Van myn vrouw heb ik na haar laasten brief uit Holland die hier by gaat alleen een klein briefje uit Parys. Zy roemt de kinderen.‘Eduard is indedaad al een steun schryft ze, hy is vol zorg voor my.’ Maar later brieven heb ik niet. Ik ben bang dat er storing in de post is door de vyandelykheden. 't Is aardig om te zien hoe hier de geest veranderd is omtrent koning & Bismark sedert het slaan van de Oostenrykers. Vroeger zei men hier (RHEINland) de pruisen’ alsof ze zelf tot Lapland hoorden, nu is 't ‘wy.’ En Bismarck is een groot man geworden door 't succes. Ik heb de voldoening hem hooggesteld te hebben, vóór deze dagen. Die pratende oppositie maakte my misselyk, grabow, virchow, twerten en tutti quanti. Over 't geheel is me 't parlementarismus een gruwel. -

Nu, nogmaals myn hartelyke dank, wilt ge my spoedig antwoorden wat U bekend is van de pogingen van Mr van Vloten?

Ik groet U zeer hartelyk en ben

t.a.v.

Douwes Dekker