26 november 1868
Brief van Multatuli aan S.R. van der Ley. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (particulier archief; fotokopie M.M.)
Waarde vander Ley, Ofschoon gy U schuldig hebt gemaakt aan een vreesselyk vergrypen (door my niet te antwoorden op myn brief en geen teeken van leven te geven) wil ik genade voor regt laten gaan, en U een groetje zenden met de mededeeling dat ik weer in 't Noorden kom.
Als, indien, wanneer het sommigen de moeite waard is my te schryven, zeg hun dan dat myn adres zal zyn: tot
den 30n [1.] 30n: oorspr. stond er 1n hier (Toelast.)
den 1n en 2n Decr by den heer Taconis te Joure
den 3n by den heer N. Braunius Oeberius te Bolsward.
De zaak is, dat ik gaarne te Groningen zou geroepen worden. Ik wilde daar spreken over Vrije Studie, doch ik moet eenigzins kunnen rekenen op wat meer sympathie van 't algemeen dan onlangs. Na alles wat ik, post festum [2.] post festum: na het feest (lat.), vernam, bestaat die wel. Men klaagt dat myne komst niet bekend was. Welnu laat hen die dat meenen, dan nu 't hunne doen.
Doch dat alles laat ik over aan Uw oordeel.
In allen geval hoorde ik gaarne iets van U, van Hoyte of Hoite (ik ben m'n grieks vergeten) van Johannes, van Holkema en Biedom, wien ik verzuimd heb te bedanken voor zyne hulp.
Dat zal ik mondeling doen, als ik daar kom. Wees intusschen vriendelyk gegroet van
t.a.v.
Douwes Dekker
en schryf me in allen geval anders zal ik rondstrooien dat ge 'n behouder bent geworden, en dat Holkema z'n smous [3.] smous: kleine, krulharige hond. heeft laten doopen. Wees gewaarschuwd!