21 mei 1853
Brief van E.H. Kol aan J. van Heeckeren Brandsenburg. Enkel velletje postpapier, waarvan de voorzijde (¾) beschreven. (fotokopie M.M.). Fragmenten.
Utrecht 21 Mei 1853
Waarde Vriend
(....)
Voor een paar weken ontving ik van den Heer Douwes Dekker, mij onbekend een magtiging van u om uittebetalen ingeval u bij mij tegoed had dat wat hij zoude aanvragen. Ik antwoorde [1.] kennelijke verschrijving. daarop op een half rouwvelletje, expres daartoe gemaakt niet afgesneden of gescheurd en verklaarde geld van u in kas te hebben en vroeg de som te mogen vernemen die hij voor u nodig had. Daarop kreeg ik eenen boozen brief over het half velletje en vroeg bepaald hoeveel ik in kas had. Dit schrijven heb ik bepaald geantwoord door de verklaring f200.- doch tot heden kreeg ik geen antwoord of advies. Ik schrijf u dit daar ik onderstel het u last zal geven dat ik uwe bedoeling welligt niet goed begrepen heb, voor mijzelven heb ik er geen moeite of iets over gehad. (....)
Ingeval de Heer Dekker geld van u moet hebben als hij retourneerd [1.] kennelijke verschrijving. of geretourneerd is, en gij op dat ogenblik niet voorzien waart trekt dan op mij.