26 maart 1887
Brief van mevr. C. Schuitemaker aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (I.I.S.G., Amsterdam; fotokopie M.M.). De brief is op 29 maart voltooid. Fragmenten.
den Haag 26 Maart 87.
Lieve Mimi,
Gij hebt het zeker reeds gelezen niet waar dat D.N. ziek is, gelukkig is het ergste nu weer voorbij, de koude en het verschil van voedsel hebben zijne ingewanden dermate in de war gebracht, dat hij ruim 14 dagen diarrhé heeft gehad, waarvan vier dagen in zoo'n hevige mate, dat hij 40 malen in 2 etmalen afging. Hij had daarbij koorts en schreef ons juist in een van die ergste dagen een brief, doch zoo melancholiek, dat wij ofschoon hij schreef dat wij ons met ongerust moesten maken, toch erg ongerust werden. Dat was 13 Maart, hij had ons van te voren ook reeds geschreven dat hij 't eten niet goed verteerde, wij vroegen hem 5 Maart, wat hij er van ontdekte en hij zei te veel ontlasting, toen begon het dus reeds. Daarbij zat hij den geheelen dag te bibberen van de koude. Nu eergisteren kregen wij een extra brief dat eindelijk beterschap merkbaar was dat is dinsdag j.l. Denk nu zulk een toestand eens aan, dat noemen de groote bladen nu nog niet erg. Hij krijgt nu sints een dag of acht ziekenvoeding voor dien tijd in 't ergste van de koorts enz. gebruikte hij niets. Hij moet nu vleesch eten de soep die hij 's morgens krijgt bekomt hem goed, doch 't middag eten bezwaart hem. Ge kunt denken hoe hij verzwakt is en konden wij ons altijd nog goed houden bij bezoek, zaterdag 19 maart (juist na die ergste dagen), toen hij weer een uurtje op mogt staan en wij hem dus gezien hebben, was 't bijna niet te doen, om zonder ontroering te doen blijken, dat magere innig zwak uitziende gezicht voor ons te zien. 't Staat mij nog gedurig voor den geest en zijn zwager die met ons was ook. Groote holle oogen met roode randjes, vreesselijk ingevallen en bleek o ellendig! En dat noemen ze niet erg! Twee maanden zijn er nu pas om en ik geloof vast, dat als hij weer de gewone voeding gebruiken moet, dezelfde ongesteldheid weerkeert.
29 Maart.
Eindelijk kom ik er weer aan toe hier wat bij te schrijven. Moe en ik spreken dikwijls over je en zouden zoo gaarne iets van je hooren. Hebt gij reeds plannen voor de toekomst gemaakt? Komt ge naar Holland? Kom eens bij ons logeren. (....)
Hinderen u de eerbewijzen die men nu aan alle kanten betoond aan uw man niet erg? Al die vuile bladen die hem vroeger bekladden en die hem nu ophemelen! Grievend vind ik het en mij dunkt 't zou een genot zijn openlijk te bekennen dat men niet gediend is van verheerlijking door een bende die zoo weinig blijkt geleerd te hebben uit zijn werken, dat ze toe laat dat dingen geschieden zooals nu met Nieuwenhuis. (....)
Kunnen wij u ook ergens meê van dienst zijn? wat zou ik dat gaarne willen. Komt gij soms naar Holland? als ik hier niet meer logeer, is er een groote kamer open en hoe langer gij daar gebruik van wilt maken met Woutertje hoe liever 't ons zal zijn. Toe schrijf ons eens? De zieke gevangene wordt zachtjes aan beter en kan nu wat langer opzitten. (....)
Vele groeten ontvangt ge van moe. Geef Wouter een stevige zoen van ons en schrijf eens spoedig aan Uw liefh Cato
N. heeft je brief ontvangen, hij vertelde ons dat bij 't bezoek.