*19 juni 1883
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, onvolledig gereproduceerd. (R.v.E. blz. 348-352.)
N. Ingelheim 19 juni '85.
Beste Roorda! Ik zet m'n schryven voort. Niet, omdat ik er genoegen in schep - zelfs 't manuaal irriteert me. Wat 'n malle bezigheid dat gekrabbel van zwarte teekentjes! 't maakt me zenuwachtig - niet voor m'n genoegen dus, maar 't drukt me als ik m'n brief niet afmaak.
Ik zeide nog iets te zullen zeggen over zekere soort van schryvery die tegenwoordig aan de orde is: de kritiekery, zegge: verslag met aanhalingen. Dat loopt de spuigaten uit. Of publiek er tevreden mee is weet ik niet, maar zulke kopie schynt geldswaarde te hebben. ‘Wat kan jou dit schelen?’ vraagt ge misschien. Wel, 't is een van de vele bydragen tot m'n afkeer om 't woord te richten tot lezers die zich zulke prullen in de maag laten stoppen. 't Is derogeerend [1.] derogeerend: vernederend (naar het fr.) in zeker soort van gezelschap 't woord te voeren. Welnu, gy die goed schryft, weet altyd dien afkeer te overwinnen. En, meer nog, ge wordt niet ontmoedigd door jarenlange miskenning. Honderdmaal zei ik, iets van u lezende: dat is flink, scherp, pikant. Ge zyt meester van de taal, ge hebt ideën, ge zyt uzelf (origineel) wat ik 'n zeldzame verdienste noem. Ge zyt zeer belezen...
(‘Te’ kan 't geval zyn. Misschien is er aanmerking te maken op de veelvuldigheid uwer aanhalingen. Toch staat dit geenszins de oorspronkelykheid in den weg. Maar dit ga ik nu voorby.)
In 't kort, als gy niet behoort onder de zeer goede schryvers, weet ik niet wie daaronder wèl mag gerangschikt worden. En ik vraag u wat het u baat? Niet eens de kale belooning van roem - godbetert! - voor mooischryvery viel u te-beurt, om nu niet te spreken van de onvruchtbaarheid uwer pogingen wat effect aangaat. Gedeeltelyk kan ik oorzaken noemen die uw perceeren [2.] perceeren: doorbreken (naar het fr.) in den weg staan, maar die lossen de vraag waarom gy niet genoemd wordt als ‘de beroemde publicist’ maar heel gebrekkig op. De hoofdoorzaak ligt in de inerte bêtise van 't Publiek. Nooit hoor ik u aanhalen. Nooit beroept men zich op u. (Ja, eens, de Bosch Kemper [3.] de Bosch Kemper: Jhr. Jeronimo de Bosch Kemper (1808-1876), hoogleraar staatsrecht te Amsterdam..) Men kent u of in 't geheel niet, of als: ‘die Roorda.’ Ik verbaas me over uw volhouden.
Ik weet wat geldgebrek is! Levert uw arbeid u wat op? Dan heb ik er vrede mee al blyf ik my verwonderen over uw taaiheid. Ook ik kan honorarium krygen, ook ik heb dat noodig - o zeer! - maar m'n hand verstyft als ik wat leveren zal. 't Zou m'n plicht zyn die afschuw te overwinnen - let wel: plicht alleen uit het oogpunt van geldelyke noodzakelykheid, niet uit hooger beginsel, o neen! - maar wat baat de meest vaste wil als 't toepassen daarvan m'n zoogd ‘talent’ bederft. De uitgever die nu kopie vraagt - ja, eischt, want ik ben hem geld schuldig - zou weldra zelf roepen. Schei maar uit!
Kent ge Karl Friedrich Bahrdt [4.] Bahrdt: Karl Friedrich Bahrdt (1741-1792), Duits theoloog, strijder tegen heersende godsdienstbegrippen; befaamd om zijn losbandig leven.? Ik gis neen, omdat ge hoe letterkundig ook, u juist niet by voorkeur bewoogt op het terrein waar hy thuis hoort, dat der meer of min philosophische-theologie in het Duitschland van 100 jaar geleden. Die Bahrdt was een der meest besproken schryvers, een der personen die in 1770 à '90 't meest aan den weg timmerden. De boeken, brochures en artikelen die voor, over, tegen hem geschreven zyn, zouden - z'n eigen werken daarby gevoegd - 'n heele bibliotheek uitmaken. Welnu, niemand noemt hem meer en slechts weinigen kennen hem. Ik gis dat gy nu z'n naam voor 't eerst hoort, en ook ik ken hem nog niet lang. Ik treed nu niet in 'n beoordeeling van den man. De conclusie van z'n tydgenooten schynt tenslotte zeer afkeurend te zyn geweest. Hy was 'n ‘byzonder gemeene kerel.’ Je ne dis pas non [5.] Je ne dis pas non: dat spreek ik niet tegen (fr.), maar 'k loop ook niet hoog met het volkje dat hem daarvoor uitmaakte. Z'n geschryf was ‘oppervlakkig’ Connu! [6.] connu: dat ken ik (fr.) Peil eens de diepte van die klagers over gebrek aan diepte! Zonder al de beschuldigingen tegen hem gaaf aantenemen, trek ik geen party vóór hem. Sympathiek is hy me niet. Maar 'n feit is dat hy twintig, dertig jaar geweest is: de alom bekende, de overal bygehaalde, de telkens op den voorgrond tredende (of gesleepte) Karl Friedrich Bahrdt. Wat is er overgebleven van dien militanten geest? 'n Artikeltje in 't Conversations Lexicon! Les gens qu'il a tués, se portent à merveille. [7.] Les gens enz.: de mensen die hij gedood heeft, maken het prima (fr.)
In dien behagelyken toestand bevinden zich ook de lui die gy en ik doodsloegen. Myn naam zal blyven leven - wat me volkomen onverschillig is! - omdat ik vertellinkjes heb geschreven die in 't mooierige vallen, en ik deel dus de eer van m'n longéviteit [8.] longéviteit: lang leven, hoge ouderom (naar het fr. longévité). met moeder de Gans. Gy zult niet eens de eer hebben vergeten te worden.
Schryven, uiten, ziel geven? Eilieve, wie kan spreken als de by z'n ontbyt georberde padde hem in de maag kriewelt! Slechts één uiting is hem mogelyk: 't vomeeren, 't spuwen. Neen, neen, neen! Wie nog praten kan is niet terdege misselyk. Met 1000 man en 'n paar schepen zou ik niet misselyk zyn. Zoolang ik dat niet heb ben ik wel genoodzaakt de firma Kletsmaartoe & Zonen aan 't woord te laten.
Hoe gaat het u in 't huiselyke? Zeker trof u de suikercrisis, 'n zaak trouwens die te voorzien was. En attendant [9.] en attendant: intussen (fr.) zitten de Fransen v. de Putte's met hun scheepjes op droog. En uw mama? En uw vrouw? En uw kinderen? Ons gaat het op m'n (....)