*17 juni 1885
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 345-348.)
N. Ingelheim, 17 Juni 1885.
Beste Roorda! Dank voor Schoolblad en de beide Opmerkers [1.] Opmerker: Roorda was vaste medewerker van De Indische Opmerker.. Wat 'n werkkracht beste kerel! By m'n bewondering dáárvan voegt zich evenwel spyt over 't verbrokkelen van uw gaven. En dit in uw eigen belang. Al die hagel maakt geen kogel. Zooals gewoonlyk gaat dat beeld weer mank. Immers indien er onder de hagelkorrels zyn die op zich zelf 't gewicht van 'n kogel hebben? Nu ja, dat is zoo, en toch, toch vind ik dat ge u noodeloos aftobt. Ge schiet op wol, ge hakt op nevel. Nog altyd bezielt u de jeugdige illusie dat redeneeren iets baat. Dit ontken ik. Met macht - d.i. in onze dagen: geld - kan men elke opinie doen zegevieren. Minder nog dan ieder ander is dit òns mogelyk, u en my. Ons optreden bederft 'n zaak. Men heeft den uitroep gereed: ‘O, dat is hý weer!’ Dit geldt voor afdoener. Onze denkbeelden zyn als de echte 5 fr. stukken die 'n grappemaker voor 490 centimes te koop bood. Men wil er niet aan.
Ik was by 't ontvangen van 't schoolblad bly te zien dat ge niet verstoord waart over myn zwygen. Ik had het natuurlyk gevonden. Toch is myn zwygen óók natuurlijk en naar ik meen, te vergeven. Noem 't 'n ziekte, als ge wilt, le fait est [2.] le fait est: de waarheid is (fr.) dat alle uiting me pyn doet. Is dit zielkundig te verklaren? Me dunkt ja. Makkelyker byv. dan uw - eerbiedwaardig! - volhouden. Het zinnen-maken, 't aankleeden van 'n gedachte of indruk, 't zoeken naar juistheid van expressie - dit alles met de verlammende bygedachte: à quoi bon [3.] à quoi bon: waar is het goed voor (fr.), 't helpt toch niet! - zie, dit irriteert me en tenslotte zou m'n heele kopieleverantie neerkomen op 'n paar vloeken. Nu weet ik wel dat dit laatste slechts van toepassing wezen zou op schryvery voor de pers, en niet op brieven aan u, maar ook voor part. correspondentie heb ik sedert lang le bras cassé [4.] avoir le bras cassé: geen gelukkige hand hebben (fr.), zooals rampspoedige spelers zeggen. Daarby m'n hevige tegenzin in ‘zeggen’ tegenover of inplaats van ‘doen.’ Dat er in ‘zeggen’ daad liggen kan, weet ik wel, maar dit vervalt als men de overtuiging heeft opgedaan dat men voor gek praat. Als voorbeeld wys ik nu eens op uw polemiek over dien Beets. Ze kan, dunkt me, niet flinker zyn. Welnu, ik vraag of er de minste kans is dat ge of dien Tiemens [12.] Tiemens: J.A. Tiemens, een bewonderaar van Beets, had aan de dominee-dichter een lovend artikel gewijd in Het Samarangs Dagblad. of 'n anderen bewonderaar van den onbeteekenenden verzensmid zoudt genezen hebben van z'n (voorgewende) aanbidding? O neen, vooral ook omdat ze voorgewend was, of althans opgedrongen. 't Volhardingsvermogen [5.] 't Volhardingsvermogen: het traagheidsbeginsel. speelt niet alleen in de stoffelyke natuur 'n groote rol.
Meermalen is my op m'n klacht over de nutteloosheid van polemiek geantwoord dat de waarheid ‘later’ ingang zou vinden. 't Is mogelyk. Maar dat ‘later’ komt me wat laat voor, en in veel gevallen te laat. En dat sanguinisch [6.] sanguinisch: (hier) opgewekt, levenslustig. vertrouwen op de toekomst bewyst alweer (Q.E.D.), dat overreding niet tot overtuiging leidt op dit oogenblik. En daarom is 't toch den waarschuwer te doen. 't Baat de verbrande ouwe vrouwtjes weinig dat ‘later’ de tegenstanders der heksen-processen 't pleit winnen zouden.
Hoe dit alles zy, ik ben moe. Moê van geredekavel, moê van scherpte, moê van vruchtelooze inspanning, moê van ergernis, moê van teleurstelling, moê van pogen. Moê eindelyk van m'n eigen gelykhebbery. Het aanzien van de publieke zaak maakt me misselyk. Geen dag gaat er voorby zonder dat de opmerking me ontsnapt: ‘we zyn in 'n gekkenhuis!’ Ook dàt alweer verergert m'n mutisme [7.] mutisme: koppig zwijgen (fr.). Want waarom met gekken te redeneeren? Het beroep op de Rede tegenover menschen die 't gezag daarvan niet kennen of erkennen, is immers even dwaas als 't wyzen op den bybel om iemand te bekeeren die nu eenmaal aan de heiligheid van dat boek niet gelooft. ‘Pour se disputer il faut être d'accord [8.] Pour se disputer enz.: om te twisten moet men het eens zijn (fr.).’ Juist, men moet, by overigens uiteenloopende meening, 'n gemeenschappelyken grondslag hebben, één punt van uitgang. Dit bestaat byv. tusschen u en dien Tiemens niet. Beets is 'n groot man, en wie hem aanvalt, is 'n beroerdeling. Il ne sort pas de là [9.] Il ne sort pas de là: hij wijkt niet van dat standpunt (fr.). Uw bewys dat ge niet per se tegen letterkunde te-veld trekt, is overtuigend, dunkt me. En, na al wat ge geleverd hebt, moest het overbodig ook zyn. Maar jawel!
‘Na al wat ge geleverd hebt’ en: nog dagelyks levert, moest ik er by zeggen. Want het betreden van dat gebied is niet altyd 'n bewys dat men er veel waarde aan hecht. Ik, byv., begin 'n hartelyken hekel te krygen aan zoogenaamde Bellettrie. In zekere ontwikkelingsphasen - van individu en volksleven - kan ze onschadelyk zyn, ja misschien onvermydelyk en nuttig. Maar... pas trop n'en faut! [10.] pas trop n'en faut: je moet er niet teveel van krijgen (fr.) Het versjes- en romannetjes-maken is 'n ware ziekte geworden. 't Schynt dat men dit ook elders begint intezien. Althans ik las dezer dagen dat iemand 'n prys uitloofde tegen de kwaal. De genezing is slechts van verzadiging te wachten. Maar publiek kan veel slikken voor ZEd. walgt.
Ik moet Woutertje les geven, en hoop weldra meer te schryven. Ook over ànder werk dan de zoogenaamde bellettrie, n.l. de kritiekery. Dat is me een vak geworden!
Hartelyk gegroet.
Uw vriend D.D.
We zyn wel. Ik op m'n asthma na. Schryf me hoe 't ul. gaat. En in 't finantieele? Ook ik lig niet op rozen, zooals Montezuma [11.] Montezuma: of Moctezuma (1480-1520), de voorlaatste koning van het Mexicaanse rijk, voordat de Spanjaarden het veroverden. Volgens een apokrief verhaal kwam hij, eenmaal gewond in gevangenschap, niet meer overeind en liet zich doodhongeren. zei. Wat is 't leven moeielyk!