28 mei 1885
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 en 8 (½) beschreven. (M.M.)
N. Ingelheim 28 Mei '85
beste Vos! M'n laatste woord aan U was 'n betuiging dat ik op den brief dien 't sloot, geen antwoord wachtte. Nu, dat beteekende 'n diskretie. Maar nu - indiskreet? - zeg ik dat we zoo gaarne iets van U vernemen zouden, van U en de uwen. Die brief van my was lang en praterig, als ik me wel herinner, en 't schuldbesef dáárvan deed me dat goed gemeend maar gek klinkend toevoegsel uit de pen vloeien. Alzoo: schryf asjeblieft 'n woordje.
Met genoegen las ik 'n paar Spectatornummers geleden dat Bredero U - komaan, op myn manier gezegd: de vent walgt me! En 't ophemelen van zoo'n vuilik ook. Ik weet wel dat niemand party trekt voor zyn straatjongenstaal, maar de meesten vinden in z'n werken iets - [1.] iets -: oorspr. stond er iets of. veel moet het zyn, anders vervalt de ophemeling - dat daartegen opweegt. Ik niet. Van geest geen spoor. De versificatie is ellendig. Z'n fabel is ontleend en in de uitwerking bedorven. Wat blyft er over? Ah ja, z'n werken hebben waarde als schets der zeden van z'n tyd. Ook dit ontken ik, want in veel dingen die wy beoordeelen kunnen wykt hy van de mogelykheid af, waardoor alle vertrouwen op de juistheid der schildering van wat wy niet kunnen beoordeelen verloren gaat.
Maar ik heb 'n opmerking van anderen aard, niet over B. maar over de vertooning van z'n prachtstuk 't Moortje. 't Verwondert me dat in de stukken die ik daarover las nergens de uitspraak van 16, à 1650 behandeld werd. Ik houd het voor zeker dat 'n Amsterdammer van die dagen vreemd zou hebben opgehoord als hy in den schouwburg geweest was. Zegt men: ‘we kennen de uitspraak van B's tyd niet en volgen dus de thans gewone’ dan heb ik er vrede meê, maar de zaak had toch moeten aangeroerd worden. Over dat verloop van uitspraak valt veel te gissen. Ik denk dat Bredero's tydgenooten ons malle ‘ui’ niet kenden. 't Was 'n verlengde u. De ‘ae’ klonk, zou ik denken als η, zoodat de uitspraak die thans voor gemaekt haegsch doorgaat, wel eens de echte oude wezen kon. (Ik heb overigens, ook al blyft men de aa zonder Umlaut uitspreken, nooit vrede gehad met de verlenging door verdubbeling. 't Heeft me altyd gespeten dat de Vlamingen hierin hebben toegegeven.) Vervolgens luidde sch vry zeker (althans in 't oude Westfriesland) als sk, de eigenlyk noordsche vorm. En zeker is er meer.-
Uw opmerkingen over de uitspraak van 't Grieksch heb ik natuurlyk met belangstelling gelezen [2.] Ene K. meende in De Nederlandsche Spectator, dat de schapen in Antigone geen ‘bie, bie’ maar, in overeenstemming met de η, ‘bè, bè’ hebben gezegd. In de rubriek ‘Pluksel’ gaat het over ‘een jongen, die, pedant op zijn schoolkennis, toch niet weet waar Abraham den mosterd haalt.’ (Zou K. in no 19 't Pluksel gelezen hebben?) maar hebt ge geen lust over dat onderwerp 'n Europeesch oordeel uittelokken? Alle natien moeten daarin meêspreken, dunkt me. Maar moeielyk zal 't wezen om tot eenheid te komen. De alfabeths hebben maar 24-26 teekens en 't getal werkelyk gebruikte klanken is zéér groot, ja misschien oneindig. En we hooren niet elken klank op gelyke wys. (Een Amerikaan van Canada wien ik fransch wou leeren kon niet onderscheiden of ik a of r zei, en ik van hèm niet. Ik zeg dat Woutertje de r verkeerd uitspreekt, en Mimi kan 't niet hooren. Wouters duitsche meester hoort geen verschil tussen v en f. Als 100 Europeanen Arabieren of Chinezen hooren spreken zullen zy de gehoorde klanken in byna 100 verschillende manieren in ons letterschrift overbrengen. Het geluid dat 'n hond maakt schynt, nu ja - hoeveel verschil in blaffen, bellen, bark, aboyer. Dat alles zal toch klanknabootsing moeten heeten. Ons sneuvelen maakt op den Hoogduitscher den koddigen indruk van snuffelen. Dit hoort niet by de zaak daar sneuvelen inderdaad verbastering is, en de freqq. [3.] freqq.: frekwentatieven, verlengde werkwoordsvorm die herhaling van handeling aanduidt; huppelen naast huppen enz. van sneven en snuiven toevallig op elkaar gelyken. In 't maleisch is de naam van 'n hagedis [4.] hagedis: oorspr. stond er kleine hagedis. by den een: tokkèh, by den ander: gèkkoh, en beide woorden zouden 't geluid dat het dier maakt, nabootsen. Van El Djibl maakten de romeinen Heliogabal(us). Abraham = Ibrahim. Ezechi(ël) = Hiskia. Theodoor - russisch Feodor. Nobochodonosor, Nebukadneser = nabi (geestelyk heer, profeet) Chadna, Chodno, sir, sar, schir, schar, sirach, sire, aser. Alleen Chodno, Chadna, schynt naam te wezen. Prae- en suffix zyn titels. Wie zal den naam van den profeet Obadja herkennen in: Abdias? En zoo toch wordt de man genoemd in 'n oudkatholieken bybel dien ik heb. Salomo = Soliman = Sléman, Schléman (dit is de maleische vorm.) Jesse, Isa, Josua, Issa(schar), Jeschoea, dat alles zal wel 't zelfde zyn. Een klein verschil in uitspraak, een grooter verschil in hooren, en 'n nog grooter onderscheid in 't onder letters brengen, zal van die verschillen wel de oorzaak zyn. 't Verschil in uitspraak tusschen: Joan, Ivan, Giovan(ni) is zeker geringer dan uit het geschreven woord schynt te blyken. Guiseppe, geschreven, wykt verder van Joesoep, Joessoef, Jozef &c. af, dan gesproken enz.
Hoe dit zy, 't zal duvels moeielyk wezen. Maar er was al veel gewonnen als er iets gelykmatigs kon worden vastgesteld, en 't is makkelyker moeielykheden te opperen dan ze optelossen. Hoe komt men aan de meening dat de φ = f is? Wy weten immers niet dat de romeinen in grieksche woorden hun ph als f uitspraken? Of staat dit ergens? Zoo ja, waarom dan, daar zy 'n f hadden niet eenvoudig gezegd φ = f?
En... hadden de Romeinen geen (holl. of fransche) u-klank?
O, ik heb allerlei vragen te doen en zoek de bekende 100 wyzen die me... niet zullen antwoorden. Zoo kan ik maar niemand vinden die me uitlegt hoe de Grieken en Romeinen cyferden? Hun rekenbordjes lossen, dunkt me, weinig op. En... of ze schroeven hadden? En wat by hen de rol vervulde van wat wy ‘klassiek’ noemen? (By de Grieken vooral. De Romeinen zullen de Grieksche voorgangers als modellen gebruikt hebben.)
Ja, 100 vragen heb ik u te doen, en wilt ge nu eens één van de 100 zyn, wees dan eens lief en schryf me niets of weinig terug (al weer!) maar - kom zelf. Je hebt het ½ & ½ beloofd, en de zomer is nu begonnen. Als je komt zal ik je Obadja genaamd op z'n oud-kattolyks: Abdias laten zien. En m'n nieuwst model vlieger ('n 6 hoek & 'n 8 hoek. Ik zal 'n 5 hoek voor je maken als je komt, ziedaar!) We rekenen er op dat je je vrouw, dochter, zoon (of zoons) meêbrengt, en... 'n beetje langer blyft. Toe, doe het, en met hoe grooter gezelschap hoe liever. Ik zou 't aardig vinden als er een van de jongeren op 'n bank of den grond moest slapen. We hebben zulke aangename herinneringen van je hier zyn, maar... 't was te kort. Ja, ik heb je veel te vragen en te zeggen ook. Dat etymologisch woordenboek van Dr. (natuurlyk: Doctor!) Franz [5.] Franz: (bedoeld Franck) Johann Franck (1854-1914), Duits taalkundige, auteur van het Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (1884). - kyk! En... lid geworden van de Koninklyke Akademie v. W.? Is dàt etymologie? Is dàt taalkennis? Heb je van z'n leven! Hartelyk met de uwen van ons gegroet
Uw vriend Dek
Ja, schryf me toch! Of beter nog, doe me als 't niet te veel kost, 'n present. Wil je? Ik wou zoo graag Bakhuyzen v d Brink's studie over Anna van Saksen [6.] Anna van Saksen: Reinier Bakhuizen van den Brink, Het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Saksen (1851). hebben. Toe geef me dat. Ik heb schik in de polemiek over dien Willem I. Nooit heb ik dien man hoog gesteld, of liever ik stelde hem altyd zéér laag. Men begint in m'n schuitje te komen. Wacht nog 'n paar jaar, dan slaat de zaak heelemaal om.
En nog iets: zou de Spectator den heer P.J. Blok [7.] Blok: Petrus J. Blok (1855-1929), hoogleraar vaderlandse geschiedenis te Leiden; hij deed in 1885 een onderzoek naar voor Nederland belangrijke archivalia in Duitsland. niet kunnen uitnoodigen 't bedoelde protokol te publiceeren?