24 februari 1885
Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. De envelop, met poststempels Nieder-Ingelheim 28 2 85 en Harlerschans 1 mrt 85 en geadresseerd aan WEDHeer D.R. Mansholt Westpolder (Ulrum) prov. Groningen (Holland), is bewaard gebleven. De brief werd op 26 februari voltooid. (M.M.)
N. Ingelh. 24 febr. 1885
beste Mansholt, Voor eenige dagen brak ik af met: ‘morgen meer.’ Ik werd verhinderd daaraan te voldoen, of althans de ware stemming ontbrak. En dit is ook heden 't geval. Maar als ik wachten zou tot verdriet en zorg my eenige verademing gunnen, zou 't zeker lang duren! 't Beetje tyd dat me nog te leven overblyft zal wel tot het laatste oogenblik dáárdoor zyn ingenomen. Ik ben zoo vry te gelooven dat het jammer is - voor vele anderen meer dan voor my zelf - maar men heeft het zoo gewild.
Ik ga voort met het beantwoorden van Uw brief. ‘Landbouw 'n schoon bedryf’ zegt ge. Het verwondert me dit te hooren zeggen van... 'n landbouwer. Dat uw oordeel juist is, wil ik gaarne gelooven, maar dit bewyst dan dat 99/100 van uw kollegaas onjuist oordeelen. Reeds in 't algemeen is byna ieder ontvreden met z'n vak en de ‘boeren’ hebben den naam in die ontevredenheid uittemunten, wat me begrypelyk voorkomt, want ik vind den stryd met de duizenderlei bezwaren die de natuur den landbouwer in den weg legt, afmattend. Misschien is myn opvatting 'n gevolg van den afkeer dien my de valsche poezie van stadsluî inboezemt, zy die als tegenstelling van hùn benauwde existentie 't boerschap verheffen zonder te weten wat het is. (Komiek, dat de rymelaar Poot - men noemt hem brutaalweg 'n dichter! - die zelf landman was en dus beter wist, z'n ‘Muze’ dwong die stads rymers na te ‘zingen’. Juist daarin ziet men dat de man géén dichter was. Hy spreekt van den ‘tevreden landman’ die
‘z'n zalig (!) lot, hoe klein (?)
voor geen koningskroon zou geven.
Zoover ik weet heeft géén Koning hem den ruil gepresenteerd. Wel weet ik dat hy zeer dikwyls z'n ‘zaligheid’ in de stad zocht, waar hy heel prozaisch en steedsch pierewaaide.) M'n verwondering over uw oordeel is waarlyk geen afkeuring. Integendeel. Uw smaak in dit opzicht bewyst [1.] bewyst: (gallicisme) prouve = pleit. voor uw karakter, maar... 'n uitzondering zyt ge! Sedert eenige jaren let ik op al de tegenspoeden die den landbouwer treffen kunnen - hun getal is legio! - en 't verwondert me dat er onder zelfmoordenaars zoo weinig boeren zyn. Me dunkt, het is om gek te worden, zooveel mislukkingen by landbouw 'n rol spelen. Maar nog eens, uw oordeel vind ik heerlyk.
Van landbouwkwalen gesproken. Wilt ge eens de volgende vraag overdenken:
‘Kan 't mogelyk zyn dat de vooruitgang in kennis der meststoffen, en in 't fabriekmatig voortbrengen daarvan, een nadeeligen invloed heeft op den Landbouw, door 't vermeerderen der mikrokosmen (soortelyk en individueel) die 't voortgebrachte aantasten?
M.a.w.
‘Veroorzaakt (soms, dikwyls, altyd?) nieuwe mest, nieuw ongedierte?’
Tot stipt-statistische oplossing leenen zulke vraagstukken zich niet. Toch kunnen meer gegevens dan ik bezit - en gy hebt die - tot 'n waarschynlyk resultaat leiden. En dit zou al veel zyn. Daar ik leek ben, of liever specialist in 't algemeene, oordeel ik naar analogie, en op grond van 't karakter der Natuur, voor zoover ik dat bestudeeren kon. Zy geeft nooit iets ten-geschenke, en debiteert ons voor elke kreditpost dien wy haar trachten te ontfutselen. Alle ‘vooruitgang’ is partieel, en wordt (waarschynlyk, want de zaak is geen wiskunde, of tòch misschien!) opgewogen door iets wat we, om konsequent te zyn ‘achteruitgang’ zouden moeten noemen. Van der Hoeven's ‘Cirkelgang der menschheid’ [2.] Herman A. des Amorie van der Hoeven (1829-1897), advokaat en Tweede-Kamerlid, auteur van De cirkelgang der menschheid (1875). - 't stuk dat hem door de ‘liberale’ pers zoo kwalyk genomen is - is wat vluchtig geschreven, wat slordig en hoogst onvolledig, maar in den grond vind ik dat hy gelyk heeft, meer dan hy zelf waarschynlyk weet, want hy gaf die beschouwingen, denk ik, slechts uit behoefte aan 'n pikanten tekst.-
Het aantal dingen die ‘Vooruitgang’ heten en waarachter ik 'n groot vraagteeken zet, is zéér groot. Als ik me daarin verdiep, kwam ik niet gereed. (Onderwys, inenting, versnelde gemeenschap, parlementarismus, wereldburgerschap, waar zou ik eindigen?-
Uw ontboezeming over 't landleven vind ik heerlyk!
26 febr
Eergister schyn ik weer gestoord te zyn. Ik herinner me dat ik nog eens verzekeren wou dat uw ingenomenheid met het landleven my slechts verwondert. Dat woord heeft in 't slordig spraakgebruik dikwyls 'n afkeurenden zin, en dit lag niet in m'n bedoeling. Juist andersom. Ook uw tevredenheid met het afgescheiden zyn van de wereld doet my prettig aan. Ik begryp dat iemand die geen dierbare betrekkingen heeft optegeven in 'n klooster gaat. Jammer dat die afscheiding van de wereld altyd maar zoo betrekkelyk blyft. De Maatschappy is veeleischend en laat den individu niet los. En ‘eenzaam wonen’ brengt niet altyd rust mee. De weinige aanraking waarin men komt, is dikwyls pynlyker dan waar men, te midden van een groote menigte, minder in 't oog valt. Reeds dikwyls is de opmerking gemaakt dat de liefhebber van eenzaamheid z'n doel 't best in 'n groote stad bereikt. De daar heerschende drukte is slechts lastig voor 't gehoor. En - inwendige rust is weinig of niet afhankelyk van de levenswys! Honderdmaal denk ik er aan hoe iemand die ons huis voorbygaat, of in de verte ziet liggen, zich moet voorstellen dat daarin rust heerscht. En dit is helaas zoo niet. Smart en zorgen verteren my.-
‘Henry George, [3.] George: Henry George (1839-1897), Amerikaans journalist en sociaal denker, auteur van Progress and poverty, an inquiry into the cause of industrial depressions (1880). Hierin en in later werk propageerde hij dat alle land gemeenschappelijk eigendom moest worden, hetgeen alle problemen van armoede en ongelijkheid zou oplossen. Deze economische theorie vindt ook nu nog aanhangers. een merkwaardige Amerikaan’ zegt gy. En: de sociale vraagstukken.’ Ik schreef u dat ik 't verslag wachtte van D.N.'s debat met dien dominee, om naar aanleiding dáárvan eenige opmerkingen te maken. Ik heb't nog niet ontvangen. (Wel 'n paar stukken van den Malthusiaanschen Bond. [4.] Malthusiaansche Bond: bond van de aanhangers van Thomas R. Malthus (1766-1834), Brits econoom en voorstander van beperking der bevolkingsgroei. Al wat me over zulke zaken in handen komt, schynt me hoofdzakelyk te lyden aan één fout, die ik kortheidshalve noem: gebrek aan codificatie. 't Geeft niet veel - ja, niets! - of men al zegt: ‘dàt zou zoo moeten zyn’ ‘men zou aldus moeten doen’ indien de methode achterwege blyft hoe die eischen kunnen worden opgelegd, en door wie? In veel werken van dien aard komt 'n ‘ze’ voor, die ik noch ken, noch zou weten te vinden, en al ware dit anders, welke andere ‘ze’ zouden die ‘ze’ dwingen tot het nakomen van wat door de overige ‘ze’'s was goedgevonden? De Staat? Wie, wat is dat? Dat ding - 'n malle fictie! - staat by my nog lager dan de ‘Kerk’.)
Ik ben nieuwsgierig naar de werken van H. George, en als 't schikt ze my te zenden wil ik ze gaarne lezen, schoon ik - als gy - my met gemeenschappelyk Grondbezit niet kan vereenigen.
Wat ge my schryft van 't plan dier Groninger werklieden, treft my [10.] Zie de brief van 5 maart 1885.. Maar er is veel pynlyks in zulke dingen, vooral omdat ik gis dat de sympathie van die goeie kerels voor 'n deel op misverstand gegrond is. Misschien zouden ik hun [5.] ik hun: oorspr. stond er ze my. zeer tegenvallen als 't me schikte over veel zaken die hen bezig houden, ronduit m'n opinie te openbaren. ‘Als 't me schikte!’ Ik heb de innige overtuiging dat de tyd van spreken, redeneeren, betoogen, pleiten voor by is, en dat er gehandeld moet worden. Dit had ik willen doen, en vele jaren lang hoopte ik dáártoe te worden in staat gesteld. Nu die hoop verydeld is, heb ik geen lust, verder mee te spreken.
Van algemeen Stemrecht verwacht ik niets goeds. Toch ben ik er voor. Wel zeker! Die heele stemmery is 't recht van den sterksten met overslaan van vechten. 't Is dus logisch dat iedereen meestemt, ook tuchthuisboeven en krankzinnigen. ‘Neen, zegt men, die zyn onbevoegd.’ Ei, en 999/1000 van de anderen dan, die toevallig niet opgesloten zitten? Ik bedank er voor, hun 'n certificaat van bevoegdheid uittereiken, door 't ontzeggen van die bevoegdheid aan anderen. Leve dus 't Algemeen Stemrecht! Eenmaal de slaaf van 't zotte principe dat 101 menschen meer wysheid en meer integriteit bezitten dan 99, moet die jammerlyke fictie tot de uiterste konsekwentie worden doorgezet. Als één Columbus beweert dat ergens aan de overzy van den Oceaan land moet liggen en eenige millioenen anderen zeggen dat dit onmogelyk is, dan... heeft men bewezen dat Amerika niet bestaat.-
Ja, Nieuwenhuis maakte ook op my - en m'n vrouw - 'n alleraangenaamste indruk. Hy had iets van 'n idealen Jezus. En ook ik geloof, als gy, dat hy overtuiging heeft. In de werkjes en artikelen van Hobbel wordt dit ontkend, maar ik denk dat Hobbel zich vergist, vooral omdat ik kan nagaan dat hy omtrent D.N. op 'n dwaalspoor is gebracht door iemand dien ik voor 'n fielt houd. Zonder te beweren dat oom en neef juist op elkaar hoeven te gelyken, treft het zoo dat ik den oom van D.N. vry intiem gekend heb, [6.] oom van D.N.: Domela Nieuwenhuis had van vaders kant vier ooms; op wie Multatuli precies doelt, is onduidelijk. en die was dito. Hy dweepte, wilde altyd verbeteren, staat, kerk, maçonnerie, luchtspoorwegen... weet ik 't! En hy was oprecht in zn dweeperyen waaraan hy z'n heele leven besteed en z'n geheel vermogen verloren heeft, zoodat-i doodarm gestorven is. Toch moet ik by de erkentenis van z'n oprechtheid hier aan m'n Idee 1 herinneren! Volkomen oprechtheid bestaat niet. Gekken, dronkenluî en naïve kinderen spelen altyd 'n beetje komedie. En dit doen dweepers ook.-
‘Gy kunt u aan geen enkele thans bestaande staatkundige richting aansluiten.’ Ik ook niet. Er is iets geheel nieuws noodig. Ach, als men my in staat had gesteld my te kunnen roeren! Dan ware 't my mogelyk geweest dat nieuwe tenminste voortestellen, al bleef 't de vraag of invoering mogelyk was. Al wat ik nu zou in 't midden brengen, klinkt belachelyk omdat er zoo duidelyk gebleken is, dat zoo weinigen met my meegaan. Dus zwygen! Maar ook dàt is me niet geoorloofd. De omstandigheden dwingen my tot schryven, d.i. tot het leveren van vertellinkjes. Ik walg er van, maar 't moet. De schaamte en de ergernis over die prostitutie is niet te beschryven. By 't opvatten der pen, tril ik van woede. En die aandoening moet ik verbergen op straffe van iets voorttebrengen dat ‘niet mooi’ genoeg is voor 't publiek kanaille.-
Dat uw komst dezen zomer my innig veel genoegen zal doen, kunt gy begrypen. Ik denk altyd met de grootste hartelykheid aan U en de Uwen. Ja, we wonen nog altyd in onze ‘kluis’ by Nieder Ingelheim. 't Is 'n lief huis, wist ik maar zeker dat wy er blyven konden, want er zyn... haken & oogen! Eigenlyk moet ik weg, maar... ik kan niet. En hierblyven kan ook niet. Wat dan? 't Leven is me moeielyk.
M'n gezondheid is - op 'n lastig asthma na - heel goed. Maar dat asthma bederft veel. Ik kan geen 20 pas doen zonder te hygen. Dit belet het wandelen. In 't dorp (20 minuten afstands, en van de station wel ½ uur of méér) kom ik nooit. Nu dááraan is niets verloren. 't Is 'n ellendig ordinair nest, en door zekere burgerlyke welvarendheid niet eens landelyk-schilderachtig. Alles gewoon-heid met lepels. Boos zyn de menschen hier niet, maar onbegrypelyk laag by den grond. Ze staan volstrekt niet boven den Javaan. De omtrek van ons huis is op zichzelf niet schoon, maar wel door 't uitzicht op Bingerloch en Rheingau. Dat is prachtig! Karel de Groote had op dit punt 'n wachttoren, toen hy z'n Pfalz te Ingelheim hield. Men beweert dat onze put (± 100 voet diep) uit dien tyd stamt. En vlak by ons huis staat 'n monument uit den franschen tyd, toen deze streek ‘departement mont de tonnerre’ [7.] mont de tonnerre: donderberg (fr.) heette. Ons huis ligt vry precies aan de chaussee in 't midden tusschen Bingen en Mainz. Die weg zou door Karel de Groote aangelegd zyn, en was - vóór de sporen - zeer levendig. Maar nu is 't verkeer zeer gering. Sommige dagen komt er byna niemand voorby. Nu en dan 'n boerenkar. Wat dàt betreft wonen wy hier heerlyk. Onze Wouter leeft inde buitenlucht, en 't kind zal moeite hebben zich te wennen in 'n bekrompen stadswoning. Wy zyn genoodzaakt door de wet, hem onderricht te laten geven door 'n duitschen Lehrer. [8.] Lehrer: onderwijzer, in Duitse schrijfletters (du.) Maar mn vrouw leert hem meer dan die vakman. Rekenen doet hy by my. 't Gaat redelijk, en meer verlang ik niet. Dezer dagen zal ik - of m'n vrouw - met fransch beginnen. 't Onderwyzen van 'n kind is zeer vermoeiend als men 't hoofd vol heeft van andere dingen. Wy beiden houden dol veel van 't kind ofschoon ik dikwyls my ongerust maak over z'n inborst. Hy is vroolyk en aardig maar ik meen egoïsmus optemerken, en weet niet of dit karaktertrek is of de gewone ondoordachte eigenbaat van 'n kind dat nog slechts de ikheid kent. Van z'n vader - de moeder is dood - hooren wy niets. Deste beter. Als ik maar wist hoe 't met m'n vrouw en hem na m'n dood gaan zal! Dat had ik willen regelen zoodat ik met eenige gerustheid m'n hoofd had kunnen neerleggen, maar 't is my onmogelyk, en ik voorzie verdrietige verwikkelingen die m'n laatste oogenblikken zullen verbitteren. M'n leven is één aaneenschakeling van teleurstellingen. Enfin!
Dag beste Mansholt! Groet uw lieve vrouw en de meisjes van
Uw vriend
Dek
Neen, zend me Henry George toch maar niet! Althans nog niet. Ik ben te gepréoccupeerd [9.] gepréoccupeerd: vol van zorgen (naar het fr.).