16 november 1883
Brief van Multatuli aan J. Zürcher. Dubbel kwartovel in vieren gevouwen, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅓) beschreven. (M.M.) In handschrift van Mimi; kennelijk gedikteerd.
N. Ing 16 Nov. 1883
Waarde Zurcher! Ik ben onwel en zeer vermoeid. Dit laatste op meer dan een manier. Zoowel door actueele zorgen als door 't leven zelf, dat me weinig anders geweest is dan één groote teleurstelling. Wat evenwel t woord ‘actueel’ betreft, neem 't niet in allernauwsten zin op. Ik zit namelyk niet in nood voor heden, morgen of zelfs over weken en maanden. Neen! Maar ik zal 't niet lang meer maken en m'n pogingen om weldra 't hoofd te kunnen neerleggen in 't aangenaam besef dat m'n vrouw en kind niet op straat zullen gezet worden, zyn mislukt. Dit martelt my. Om nu niet te spreken van de mislukking van m'n gehele leven, wat m'n streven op ander gebied aangaat! De laatste proef was 't aannemen van 't ‘huldeblyk.’ Dat is: het toestemmen in 't opzetten van de zaak. De armzalige wys waarop de ‘geestverwanten’ me daarmee in den steek hebben gelaten, zonder intezien dat 'n echec vernietigend voor my was, heeft het zegel gezet op m'n oordeel over de onmogelykheid om in onze maatschappy iets wezenlyks tot stand te brengen. De smart daarover is iets ànders dan persoonlyke tegenspoedjes, vooral ook omdat er zelden notitie van genomen wordt. De eerste de beste patient van likdoorns of kiespyn dringt zich om wat meewarigheid op den voorgrond. In stormweer, als de gezagvoerder zich moet inspannen om niet met man en muis te vergaan, valt het kind hem lastig om de beloofde versnapering. ‘Wat gaat my die tirade aan?’ zoo vraagt ge. Bega niet de (vry gewone) fout een beeldspraak van de verkeerde zy optevatten. Zeg niet dat ik u vergelyk - vergelyken, nu ja, maar dat is geen gelykstellen - dat ik u gelyk stel met dat dwingend kind. 't Lykt er niet naar. Wel is 't echter waar dat ik moe ben van eigen zorg, van eigen smart, en tevens van de pynlyke inspanning die te verbergen. Ziedaar de reden - de oorzaak althans - van m'n uitbersting op den dag van uw vertrek. Zoolang ik inderdaad meende dat ge troost noodig hadt, en zelfs lang nadat ik begon daaraan te twyfelen, deed ik alsof me niets deerde. ‘Twyfelen’ zeg ik, want zekerheid heb ik daarvan niet, zoomin als gy zelf, want de analyse van eigen gemoed is moeilyk. Om u daarin te helpen, doe ik u de vraag hoe dat ‘berouw’ die ‘lust in boete’ eerst ontstaan zyn na de ontdekking van de zaak? Gy hadt het bewustzyn uwer verkeerdheid evengoed vóór als na dien fatalen donderdag ochtend. Waarom met die (nog al kerksch riekende) begeerte nr boete gewacht tot het verraad van dat gemeene schepsel u drong 'n contenance [1.] contenance: houding (fr.) te kiezen? (Ikzelf heb dingen - van andere aard natuurlyk - die me drukken en weet hoe de smart me verteert al wordt ze my niet opgelegd door aandrang van buiten. Ook dáárin speelt de afloop van 't ‘huldeblyk’ 'n treurige rol!)
Moet ik vergeving vragen omdat ik nu van myn verdriet spreek? t Is waarlyk m'n gewoonte niet er iemand mee lastig te vallen, en ik doe 't dan nu ook alleen om me eenigszins te verantwoorden over de opvatting die ik meen te moeten hebben van 't uwe. Ik ontken dat uw toestand zoo erg is. Ge zyt 'n jong man, hebt veel bekwaamheden (of: kennis, juister gezegd) waarom zou de weg dien ge voor u hebt zoo moeilyk zyn afteleggen? Op u rusten niet - zooals by my 't geval is, en altyd was - servituten die u 't aanpakken van wat ook, verhinderen. Ja toch! Het is de verplichting uw verwanten niet indensteek te laten, maar daarvoor is nu immers gezorgd, onverschillig of uw aanbod om afstand te doen, voor zoover uzelf aangaat, al of niet wordt aangenomen.
Wat nu dat aanbod zelf aangaat, ik weet niet of ge daaraan goed hebt gedaan. Zeker zou 't op z'n plaats zyn geweest als 't uit uzelf was gekomen, byv. op 't oogenblik der ontdekking en by de verwyten die natuurlyk daarmee samengingen. Nu gy 't niet hebt gedaan, betwyfel ik zeer of 't u schikt. Ge hadt het moeten doen, dit beweer ik nog, en als die aandrift uit uzelf was gekomen, zoudt ge ook de kracht hebben de gevolgen te dragen. Myn gezegde daarvan was geen raad, het was 'n betoog dat uw ‘berouw’ en uw ‘boetelust’ uit zelfbedrog voortkwamen. Er ligt in die begrippen een theologischen zuurdesem. Ze hebben niets meer te beteekenen dan de uitroepen ‘Ogut’ en Ajakkes van iemand die aan God en Jezus voor lang al, hun congé hebben gegeven. Als ge uit eigen beweging dat geld gerepudieerd hadt, zou juist daarin 'n blyk hebben gelegen dat ge 't niet noodig hadt om 't leven flink aantepakken. Maar nu? Ik hoop dat men uw voorstel niet aanneemt, en by de niet onvriendelyke gezindheid uwer vrouw is daar kans op naar ik meen.
Wat uw vriendelyk aanbod aangaat om my geld te zenden, wel beste kerel, dat komt heelemaal niet te pas. Ik zit in dien zin volstrekt niet in den brand. M'n zorgen zyn van anderen aard. Maar al ware dit anders, 't spreekt immers vanzelf dat ge op 't oogenblik uw boeltje by mekaar moet houden. Ook al wordt uw aanbod niet aangenomen (wat ik hoop) dan nog zal 't geruimen tyd duren voor je 't u dan toekomende in handen krygt. En waarvan zoudt ge dan leven? Studeeren? Met verwondering zag ik uit uw vorigen dat ge by uw propositie slechts voor drie jaren een bescheiden onderhoud bedongen hadt. In dien tyd kunt ge niet gepromoveerd zyn, al erken ik - tegen uw meening - dat snelheid in uitvoering van zulke plannen meer kans op slagen aanbiedt dan zekere rationeel schynende langzaamheid die tyd levert tot het ontstaan van tegenzin. Maar dit neemt niet weg dat het bedingen van slechts drie jaren aan den anderen kant zondigt. Vanwaar die verandering in uw taxatie? Gy die 'n oogenblik meendet dat alleen 't admissie examen twee jaren vereischen zou. Ik dank u zeer voor uw brief die me heel oprecht voorkomt. Duid het ook my ten goede dat ik zoo nauwkeurig mogelyk schreef wat ik meen. Myn bedoelingen zyn natuurlyk goed. Dit zyn ook de uwen. 't Is maar te betreuren dat ge zwak zyt, ook of vooral - tegen uzelf. Ga toch in 's hemelsnaam niet doen in frazenmakery. Uw zoo uitgebreide letterkundige kennis... kan daartoe leiden. Ik weet wel dat deze meening paradox klinkt, neen paradox is, daar ze tegen ‘de leer’ strydt maar daarom is ze niet onjuist. Nu, ge zyt er de man niet naar om terstond - als 'n professor die van de doxa [2.] doxa: (hier) logika. leven moet - te schrikken van 'n tegenleerigheid. Een ‘oude’ heeft van de letterkunde gezegd: ‘emollit mores nec sinit pesse feros [3.] emollit mores enz.: zij verzacht de zeden en duld niet dat ze ruw zijn (lat.); Ovidius Epistulae ex Ponto II, 9, 48.’ Die ‘oude’ was 'n letterkundige. Ik heb veel op zyn meening aantemerken maar ga dit nu voorby om alleen te zeggen dat... zeker soort van letterkundery 't verstand en 't karakter bederft. Men gewent zich ‘uitdrukking’ den voorrang boven ‘indruk’ te geven, frazen boven daad te stellen, op de manier dier z.g.n. juristen die by 't woord ‘acte’ aan 'n stuk papier denken waarop 'n acte (handeling) geschreven staat.-
Hé, 'n voorstel! Tot m'n groot genoegen zie ik dat Funke u heeft opgezocht. Het verwondert my niet, o neen. Hy is de flinkheid en degelykheid zelf. Hoe zou 't zyn als ge hem eens volkomen opening van zaken deed? Ik zou u durven verzekeren dat ge, dit doende, ten allen tyde een betrouwbaren steun in hem vinden zult. Minder dan ik door eigen grieven geplaagd, zoudt ge aan hem veel meer hebben dan aan my. Bovendien F kan (als dit eens mocht noodig zyn) iets doen, wat my onmogelyk is. Maar eilieve als ge daartoe mocht overgaan, laat dan ook uw zuster Marie hem open over de zaken spreken. Zy kan een en ander zeggen, dat uzelf niet mogelyk is, vooral byv. over de houding van sommige anderen in uw zaak. Gy geeft misschien te veel toe in uitsluitende zelfbeschuldigingen, minder leelyk maar even onjuist als de gewone hebbelykheid om de schuld alleen op anderen te werpen. Marie is flink, verstandig, eerlyk, niet verletterkundigd. Om uwe positie juist te beoordeelen moet men ook haar gehoord hebben. M. is deze dagen nog al onwel geweest doch nu weer opgeknapt. Ik voel me zeer zwak. 't Schryven van dezen brief heeft me al vermoeid. Wouter is 'n beste jongen. Johann is... hessisch [4.] hessisch: zoals te verwachten van een inwoner van (Rhein) Hesse, een van de drie provincies van het groothertogdom Hesse-Darmstadt - hoofdstad Mainz- - waartoe Nieder-Ingelheim behoorde. dom. De meid doet uitsteekend haar plichtjes. En Witrok... doet z'n natuurlyke plichtjes wel eens op 'n verkeerde plaats, schoon ik hem elken avond gelegenheid geef de juiste plaats te bezoeken.
Ik ben benieuwd of myn voorstel betreffende F u bevalt. Schryf me dat eens. Ik kan u niet te veel goeds van hem zeggen. Hy is 'n uitsteekend mensch!
Wees van ons alle 3 heel hartelyk gegroet.
Uw vriend
Dek
Ja dat R [5.] R.: Rotterdam.. duur is, wist ik wel.
F zou ook zoo best als 't eens te pas kwam, voor 'n verstandig en betrouwbare tusschenpersoon kunnen dienen. Ik wou dat ik hem voor uw curator mocht benoemen!