13 september 1883
Brief van Multatuli aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅓) beschreven. (M.M.)
Nieder-Ingelheim 13 Septr 1883
Waarde Korteweg! Dank voor Uwen brief van den 11n dezer waarin nog fl 90. als later ingekomen bydrage tot het ‘huldeblyk, door bemiddeling der Redactie van den Javabode. Ook de in Maart door U geremitteerde fl 100. heb ik behoorlyk ontvangen. Neem 't niet kwalyk dat ik daarvan geen bericht zond. Als kwittantie hebt ge, stipt gezegd, myn schryven niet noodig daar 't nooit kan tepas komen dat iemand U om verantwoording vragen zou. Dit idee is te gek om van te spreken. Toch [1.] Toch: oorspr. stolld er Maar. had ik beleefdheidshalve moeten schryven. Dit is waar, maar och, 't schryven valt me zoo moeielyk! Het niet-aanroeren van sommige dingen lykt naar gemaaktheid, en 't wèl noemen is dikwyls bitter voor my. Vandaar m'n zwygen, ook wat het schryven voor Publiek aangaat, de zooge kopie voor de Pers. De omstandigheden dwingen my - en sedert lang! - daarvan werk te maken, maar ik voel me geknakt. Ik weet niet welken toon ik moet aanslaan. Het schryven van vertellinkjes als zoodanig, is me walgelyk, en om dingen van maatschappelyken, moreelen of staatkundigen aard te behandelen, zou ik 't besef moeten hebben, my te richten tot personen die daarin werkelyk belang stellen. De symptomen nu die uit het Publiek tot me kwamen, leveren my faktisch [2.] faktisch: in feite. die overtuiging niet. Enfin!
Wees intusschen met uw lieve vrouw zeer vriendelyk gegroet van
t.a.v
DouwesDekker