*9 november 1882
Brief van Multatuli aan G.J.P. de la Valette. In: De Gids II, 1910, blz. 395-396. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten.
9 November 1882.
(....)
De afloop van het z.g.n. ‘Huldeblyk’ is my 'n ware nekslag. Toen ik er in toestemde die zaak op touw te zetten, maakte ik de voorwaarde dat de uitslag schitterend wezen moest, daar een middelmatig succès 'n échec wezen zou. Ik meende dat de 70 onderteekenaars der circulaire met hun allen dit konden waarborgen, en nog altyd zyn sommigen hunner dit met my eens. Maar de ‘Hoofdcommissie’ heeft op dien eisch der zaak geen acht geslagen en ook niet de minste poging aangewend om den coup de Jarnac, die my is toegebracht, af te keeren. Integendeel - die heeren - van sommigen weet ik evenmin den naam, als 't radikaal [1.] radikaal: diploma, bewijs van bevoegdheid., waaraan zy de bevoegdheid ontleenden zich regeerend op den voorgrond te zetten - zy hebben, door de manier, waarop zy de zaak behandelden, my letterlyk ziek gemaakt... Ze schenen zich te houden voor diakenen, die met een gealimenteerde te doen hebben. Ze beschikten over de belegging der ingekomen gelden, buiten m'n weten en tegen m'n wil. [Zeer ook tegen m'n belang! Maar by de algemeene mislukking der zaak komt er dit minder op aan!]
(....) Het laatste woord der circulaire van Korteweg
‘Van de instemming van den heer D. met onze plannen hebben wy ons vergewist’
is onwaar. Juist andersom had ik uitdrukkelyk bedongen, dat er in die zaak nièt over my gebaasd zou worden.
(....) Het besef hoe weinig ik rekenen kan op m'n ‘geestverwanten’ - die thans nog my begraven onder betuigingen van... enz. - verlamt me. Meer dan ooit ben ik genoodzaakt vertellinkjes te maken, en wat 'n genot voor me wezen zou als ik rekenen kon op ware sympathie, is my 'n walg by 't bedenken, dat ik 't woord voer tot... och, ik weet niet meer hoe ik 't woord uiten moet. M'n toon is gebroken. Daarom schreef ik zoo even: ze hebben me letterlyk ziek gemaakt. Ja, letterlyk! Ik kan 't woord ‘hulde’ niet meer hooren, zonder aan smaad en vernedering te denken. Gaarne had ik de huldezaak afgewezen... maar hoe dan met de welmeenenden onder mijn troepje?’
(....)