8 november 1882
Brief van G. Heymans aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(⅘) beschreven. (M.M.)
WEZGel Heer,
Terwijl ik U mijn besten dank betuig voor de mij zoo welwillend verstrekte mededeelingen over 't Multatulifonds, zij 't mij vergund een opmerking aan uwe aandacht te onderwerpen, die een mijner vrienden maakte en die mij voorkomt zeer juist te zijn.
Waarschijnlijk (naar 't geen ik persoonlijk vernam zou ik haast durven zeggen: zeker) zijn allen die hebben bijgedragen, teleurgesteld over 't geringe bedrag der bijeengebrachte som, - even voldoende om den grooten dichter en energieken cultuurarbeider een klerkenpensioentje te verzekeren. Verder mag men veilig aannemen, waar 't een man als M. geldt, dat ongeveer niemand heeft bijgedragen omdat hij er niet buiten kon, of iets dergelijks, maar dat allen die iets hebben afgezonderd, 't hebben gedaan van heeler harte en in de hoop op althans eenigzins voldoende resultaten. Zou men nu met 't oog op deze omstandigheden niet vragen, verwachten dat, wanneer 't comité een tweede oproeping in de wereld zond, waarin met 't oog op 't gering bedrag der bijeengebrachte gelden de deelnemers werden uitgenoodigd hun bijdrage te verhoogen, liefst te verdubbelen, - velen aan deze oproeping zouden gevolg geven? De eerste oproeping is al zoo lang geleden dat financieele bezwaren niet zullen gelden; ook draagt niemand voor een dergelijk doel zooveel bij als hij er desnoods wel voor over zou hebben; veeleer laat men zich bij 't bepalen der som door toeval, gewoonte, onderstellingen over de waarschijnlijke deelneming enz. leiden. Ik ben zeer overtuigd dat verreweg de meesten zich veel liever nog eene geldelijke opoffering zouden getroosten, dan zich met 't bereikte halve resultaat te vreden stellen; wat althans diegenen betreft, met wie ik over de zaak sprak, waren allen zonder uitzondering gaarne bereid, hunne bijdrage te verdubbelen.
In de hoop dat gij deze opmerking wel aan de (mij onbekende) leden v/h hoofdcomité zult willen mededeelen, noem ik mij hoogachtend
G. Heymans
Leiden 8 Novbr 1882