7 oktober 1882
Brief van Multatuli aan H.C. Muller. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Rotterdam 7 Oktober 82
Waarde Heer Muller!
Och, ge moet my wel voor 'n lomp mensch aanzien. Dit ben ik niet, maar ik voel me onbeschryfelyk zwak, moê, uitgeput! Stapels brieven liggen te Nieder-Ingelheim onbeantwoord op m'n tafel. Dit geheele jaar was ik door allerlei verdriet onmachtig. Ziek melden kon ik me niet, omdat er voor m'n verdriet geen grieksche naam was. Nu ja, toch komt er iets physieks by, dat ieder begrypen kan: asthma! Maar my is dit byzaak. Ook plaagt me dat euvel slechts gedurende de eerste helft van den dag. De eerste uren na m'n ontwaken kan ik byna-volstrekt niet spreken. Ook denk ik dan moeielyk. Maar langzamerhand (héél langzaam!) verdwynt de aandoening die me verlamt, en die ik niet beter kan omschryven - op 't gevoel af - dan door ze kramp in borst en hersenen te noemen.-
In hoever de slag die my is toegebracht door 't zoogenaamde ‘Huldeblyk’, daaraan schuld heeft, laat ik daar. Niets is éénvoudig.
Vergeef me dat ik niet antwoordde op Uw mededeeling aangaande het lidmaatschap Uwer Vereeniging [1.] Uwer Vereeniging: De Dageraad; men had Multatuli het erelidmaatschap aangeboden. Zie bij 9 oktober 1882.. Ik neem die benoeming dankbaar aan. En toch, ook dáárin was iets dat me zéér deed. Van zeer veel klanten ontving ik sedert 22 jaren betuigingen van sympathie, en - ronduit gezegd - ik ben er bedroefd over. Maar deze aandoening te verklaren aan U die geen schuld heeft aan m'n verdriet, zou ongepast zyn.
Aan wien dan, lieve hemel? Aan m'n vyanden? Aan onze tegenstanders? Immers neen. Alzoo zwygen!
Maar dat zwygen is me pynlyk.
Hoe dit zy, beschouw me als verlamd en onmachtig! Niet onze vyanden hebben my verslagen - integendeel, zy geven me meer eer dan me toekomt: zie de Tyd en consorten ook in 't griffermeerde kamp, en let op't beteekenisvol doodzwygen door zgn. liberalen & modernen! - maar de nekslag is me door m'n ‘vrienden’ en ‘geestverwanten gegeven’ die 't met de handen in den schoot aanzien dat men my pensioneert als 'n afgedankten kommies.
Tòch bitter! En tegen U die 't niet helpen kan! Ge ziet wel dat ik geen voordracht houden kan. M'n toon is gebroken.
Vriendelyke groet aan de onzen! Adieu! Morgen ga ik terug naar m'n kluisje te Nieder-Ingelheim.
t.a.v.
DouwesDekker
Gister was ik te Amstm, en had u willen opzoeken, maar ik was te zwak.