30 september 1882
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.)
Rotterdam, Saturdag
beste Vos, Nog altyd ben ik hier. (Dr De Haas, Schiedamschen Singel 29) Elken dag meen ik U te vragen of't U schikt dat ik den volgenden dag kom en telkens durf ik geen afspraak te maken of voortestellen daar ik met dat malle asthma geen oogenblik op mezelf rekenen kan. Eigenlyk kan ik niet meer alleen reizen. M'n kwaal overvalt me by in- of uitstappen in vigilantes, waggons &c. Er zyn nog andere oorzaken van m'n toeven en dralen maar die sla ik nu over.
Mag ik 'n beroep doen op Uw vriendelykheid? Wilt ge zoo goed zyn my te komen zien? Ik denk dat ge U deze moeite wel zult willen geven. Wat m'n verblyf by de allerliefst-gastvrye fam. DeH. betreft, ge kunt me hier met hetzelfde gemak komen opzoeken alsof ik in 'n hôtel was. Mocht het met Uw tyd zoo uitkomen dat ge hier wilt blyven eten, ge zult 1o hier uiterst welkom zyn, en 2o ge kunt U die vreesselyke gemeenzaamheid zonder bedenken veroorloven. Ik druk dit zoo gek uit omdat ik weet - nu ja, niet overal zou ik, als logé, iemand te dineeren vragen. Maar de Hazen vinden dat beschikken aangenaam.
Nu heb ik helaas, 'n ander bezwaartje en ook dit droeg er toe by dat ik niet eer schreef. Iets dergelyks als ik nu aan U schryf moet ik verzoeken aan 3 of 4 anderen. Als nu die bezoeken in elkaar loopen, is er geen plaats voor 'n vertrouwelyk woord. Als ik dàt overdenk zou ik haast besluiten in eens op den trein te gaan zitten en niemand te zien. Maar wat U betreft, Mies zou't me kwalyk nemen als ik thuis kwam zonder U gezien te hebben.
Alzoo: Kunt en wilt ge by my komen? Asjeblieft!
My spyt het erg dat ik alzoo uw vrouw niet ontmoeten zal. Maar ik moet me van zoo véél onthouden dat ik gaarne deed.
Dag beste Vos, hartelyk met de Uwen gegroet van
Uw vriend
Dek