Omstreeks eind juni 1882
Brief van H. Oosterling aan V. Bruinsma. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Den Weledelen Zeergeleerden Heer Dr V. Bruinsma
te Leeuwarden
Weledele Heer!
Hiernevens het geleende over Multatuli terug. Hartelijk dank voor 't gebruik - vooral ook voor de vriendelijke attentie, mij later nog een zestal kranten te sturen. Ik, ‘vreemdeling in Jeruzalem’ - had indertijd alleen uw artikeltje in de L.C. gelezen - van al 't andere was mij niets bekend - en ik had niet verwacht, dat er zóó tegen het huldeblijk zou geschreven worden.
Welken indruk de verschillende artikelen op mij gemaakt hebben, kunt ge licht begrijpen. Had ik maar mee kunnen strijden! - vooral voor den ‘zaaier en opvoeder’ - op welk punt hij zoozeer verguisd wordt.
Doch - op 't oogenblik heb ik geen tijd - anders zou ik mijn hart voor U wat lucht geven omtrent die zaak.
Erger ik mij over zooveel verguizing - ik geloof dat ik mij nog meer erger over de lamheid der vrienden, waar 't geldt eene opoffering te doen voor hem, dien ze naar hun zeggen zoo hoog vereeren. Ik heb mij zelven beschuldigd, dat ik al zeer weinig deed; want - nu ja, ik moest 't een en ander, ook maar een kleinigheid, opofferen door mijne bijdrage - doch 't beteekende zoo weinig - en mij dunkt, alleen als er werkelijk opoffering bij gepaard ging, dan kreeg de daad eenige verdienste. En nu heb ik wel begrepen, dat er velen zijn, die naar hun woorden wel met M. ophebben; doch de genegenheid kan geen kleine proef doorstaan. Natuurlijk, wie geld vraagt, die komt aan de ziel. De kleingeestig-heid komt vooral op dat punt uit -. Het leven is zeer koud; met onze beschaafde op zelfzucht gebouwde en dus onzedelijke maatschappij. Doch genoeg.
Mochten de werkelijke vrienden soms nog wat willen doen - reken mij dan vooral mee. Nogmaals hartelijk dank voor Uwe welwillendheid, en vriendelijkheid jegens mij - inzonderheid nog eens dank voor 't portretje.
Met vriendschap en hoogachting
Uw Dw. D.
H. Oosterling