28 april 1882
Brief van P. van der Zee aan D.J. Korteweg. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M. M)
Monnickendam, 28 april 1882
Hoog Edl. Hoog Geb. Heer!
Briefkaart en circulaire ontving ik gisteren morgen. Uit den inhoud van uw briefkaart moet ik opmaken, dat het toezenden van eene dergelijke circulaire aan de burgemeesters geen algemeen iets is, maar alleenlijk aan mijn adres verzonden werd, omdat ik Oud. Ind. offr ben. Reeds meermalen zijne [1.] Zijne: bedoeld zijn. mijne gevoelens gevraagd omtrent de beweging voor Multatuli op touw gezet en openhartig moet ik U bekennen, dat ik mij niet geheel kan vereenigen met ‘'t waarom’ men Douwes Dekker een huldeblijk wil geven, dus met de gronden daarvoor in de bewuste circulaire aangehaald. Wel daarentegen met de woorden ‘Multatuli huldigen wij als voorstander van geestesvrijheid, of dankbaar gedenken wij den dichter’, en noodigen U uit daarvan blijk te geven door hem in staat te stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgen zijnen levensstrijd te strijden.
Maar om mij in mijne omgeving aan het hoofd der beweging te stellen, daarvoor is noodig volle instemming. Bestaat die niet, dan wordt het een ijdel sympathie betoon, waarvan ik een vijand ben. De namen der onderteekenaars leveren meer dan genoeg waarborgen, dat ieder overtuigd moet zijn, dat de woorden, die men aanhaalt, genoegzaam doordacht zijn, eer ze werden terneergeschreven; maar dit neemt niet weg, dat mijn veeljarig verblijf ter Westkust van Sumatra en mijne pogingen daar aangewend om niet alleen officier te zijn, maar ook eenigszins bekend te worden met de zeden en gewoonten van het Mal. volk, te leeren zijne behoeften en te beoefenen zijne geschiedenis onder het Ned. bestuur door raadpleging van oude Europeanen daar geboren en van oude Sumatranen, aan wie Multatuli geheel onbekend, doch Douwes Dekker als besturend ambtenaar zeer goed bekend is, mij doen twijfelen aan de woorden, ‘dat eene goede maatschappelijke betrekking het vooruitzicht op eene schitterende loopbaan door hem ten offer werd gebracht aan het gevoel voor recht.’
Veeleer ga ik van de stelling uit, dat hij op de kracht van zijn genie bouwende, zich door dat genie parten heeft laten spelen.
Den dichter en strijder voor geestesvrijheid wil ik eeren en als blijk daarvan een steentje aanbrengen tot verlichting van zijne zorgen, omdat de persoon van Douwes Dekker dan voor mij buiten spel blijft en kan blijven; maar verder ook niet.
Ik weet dat in mijne gemeente reeds pogingen in het werk worden gesteld om gelden bij een te brengen voor uw plan; ook mijn naam zult gij op die lijst vinden.
Vertrouwende dat mijne gevoelens in deze door U geeerbiedigd zullen worden,
teeken ik mij met
de meeste hoogachting
UEdl. dw. dienaar
P. van der Zee